ECLI:NL:GHAMS:2021:937

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
23-001796-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbare geweldpleging in vereniging met spijtbetuiging van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging op 27 januari 2020 te Amsterdam. Tijdens de zitting heeft de verdachte verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en spijt betuigd, wat het hof aanleiding gaf om af te wijken van de eerder opgelegde straf door de politierechter. De verdachte had samen met anderen geweld gepleegd tegen een vijftienjarige jongen, wat leidde tot pijn en letsel bij het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, maar heeft enkele onderdelen van de tenlastelegging niet bewezen verklaard. De straf die door de politierechter was opgelegd, een taakstraf van 120 uren, werd door het hof aangepast naar een taakstraf van 140 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die € 4.160,00 had gevorderd, gedeeltelijk toegewezen. Het hof kende € 2.500,00 toe voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente, en bepaalde dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk was in zijn vordering. De uitspraak benadrukt de ernst van het gepleegde feit en de gevolgen voor het slachtoffer, evenals de recidive van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001796-20
datum uitspraak: 22 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-024095-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 januari 2020, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, te weten op of aan de openbare weg, op de [weg] (ter hoogte van nummer [nummer]), in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten de [weg], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde]; welk geweld bestond uit het dicht bij die [benadeelde] staan en/of het armgebaren maken en/of wijzen en/of (met een papiertje) die [benadeelde] in zijn gezicht te slaan en/of te stompen en/of te tikken en/of die [benadeelde] vast te pakken en/of vast te houden en/of (met een papiertje) vlak voor [benadeelde] te zwaaien en/of die [benadeelde] te duwen en/of te trekken en/of in de richting van die [benadeelde] te slaan en/of te stompen en/of die [benadeelde] bij de keel te pakken en/of te grijpen en/of die [benadeelde] op de grond te gooien en/of te duwen en/of naar de grond te werken en/of die [benadeelde] (met de vlakke hand) in/tegen zijn gezicht en/of hoofd te slaan en/of te stompen en/of die [benadeelde] in/tegen zijn rug en/of zijn lichaam te schoppen en/of te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op onderdelen tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 januari 2020 te Amsterdam aan de openbare weg, de [weg], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit:
- het dicht bij die [benadeelde] staan;
- ( met een papiertje) die [benadeelde] in zijn gezicht te tikken;
- die [benadeelde] vast te pakken en vast te houden;
- die [benadeelde] te duwen en te trekken;
- in de richting van die [benadeelde] te slaan;
- die [benadeelde] bij de keel te pakken;
- die [benadeelde] op de grond te gooien;
- die [benadeelde] met de vlakke hand tegen zijn hoofd te slaan;
- die [benadeelde] tegen zijn lichaam te schoppen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer, een destijds vijftienjarige jongen. Nadat het slachtoffer de jongere broer van de verdachte had geslagen, is de verdachte samen met anderen naar de school van het slachtoffer gereden, hebben zij het slachtoffer opgezocht en hem geschopt en geslagen. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer pijn en letsel ondervonden. Een dergelijk feit maakt inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en kan, zeker gelet op het intimiderend karakter daarvan gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij het slachtoffer en derden die hiervan getuige waren versterken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 februari 2021 is hij eerder voor een misdrijf onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in het nadeel van de verdachte.
Gezien het voorgaande en met name gelet op de ernst van het feit en de gevolgen die dit voor het slachtoffer heeft gehad is de door de politierechter opgelegde onvoorwaardelijke taakstraf in beginsel zonder meer gerechtvaardigd te achten. Gelet op de omstandigheden van het geval, de verdachte heeft ter terechtzitting van het hof de verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en spijt betuigd, ziet hof aanleiding hiervan enigszins af te wijken. Gezien de recidive acht het hof het passend om een deels voorwaardelijke taakstraf met een proeftijd op te leggen. Hiermee wordt enerzijds de ernst van het feit benadrukt, terwijl het voorwaardelijk gedeelte van deze straf er anderzijds toe strekt te voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten. Voor een lagere straf is, anders dan is bepleit, geen plaats.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 140 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De (wettelijk vertegenwoordiger van de) benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.160,00, bestaande uit tweemaal een bedrag van € 80,00 voor materiële schade wegens de kosten van opvragen van medische stukken en een bedrag van € 4.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.410,00 bestaande uit een bedrag ter hoogte van € 160,00 voor materiële schade en een bedrag van € 1.250,00 voor immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het materiële deel van de gevorderde schadevergoeding was aanvankelijk, zoals hiervoor reeds weergegeven, opgebouwd uit de kosten voor het opvragen van medische stukken van steeds € 80,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep zijn vordering gewijzigd, bij monde van zijn raadsman. De raadsman heeft, zo begrijpt het hof, verzocht de kosten voor het opvragen van medische stukken niet toe te wijzen als materiële schade, maar als proceskosten van thans € 240,00.
De gevorderde immateriële schade bedraagt € 4.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.250,00 kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd om de kosten voor het opvragen van medische stukken van € 240,00 toe te wijzen als proceskosten.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, omdat het causale verband tussen de schade en het tenlastegelegde ontbreekt.
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat een ernstige inbreuk is gepleegd op de persoonlijke levenssfeer en op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De raadsman van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht welke lichamelijke en psychische gevolgen de benadeelde partij heeft opgelopen ten gevolge van het bewezenverklaarde. Na het incident had de benadeelde partij hoofdpijn, buikpijn, pijn in de schouders en rechterhand, een schaafwond, een hematoom op zijn hoofd, multipele contusies en schaafwonden in de hals. De benadeelde partij durft niet op straat en heeft veel negatieve gedachten. Hij heeft diverse behandelingen ondergaan, waaronder EMDR en CMT. De lichamelijke en psychische gevolgen zijn onderbouwd met medische stukken.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 2.500,00.
Het hof zal de vordering voor immateriële schade daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2020, zijnde het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is veroorzaakt.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu nog nadere bewijslevering nodig zou zijn om vast te kunnen stellen of de benadeelde partij grotere schade heeft geleden als gevolg van het onderhavige misdrijf dan de schade die het hof nu heeft vastgesteld. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof is van oordeel dat de opgevoerde kosten voor het opvragen van de medische stukken van
€ 240,00 kunnen worden toegewezen als proceskosten als bedoeld in artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte is tot vergoeding van die kosten gehouden en het hof zal de verdachte dan ook veroordelen tot betaling van die kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Het hof zal met betrekking tot het toegewezen bedrag aan schadevergoeding de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
240,00 (tweehonderdveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 januari 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. C.N. Dalebout, en mr. B. van der Werf, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 maart 2021.
Mr. B. van der Werf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]