ECLI:NL:GHAMS:2021:949

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
23-003014-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis verkrachting met aanpassing straf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2018. De verdachte, geboren in 1993, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor verkrachting. Zowel de verdachte als het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar vernietigt de opgelegde straf en de vordering van de benadeelde partij, en past de bewijsmiddelen aan. De verdachte heeft de aangeefster verkracht na een uitgaansavond, wat heeft geleid tot ernstige psychische gevolgen voor het slachtoffer, waaronder een posttraumatische stressstoornis. Het hof overweegt dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de straf. De uiteindelijke straf wordt vastgesteld op 22 maanden gevangenisstraf. Daarnaast wordt de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 4.092,66, inclusief wettelijke rente. Het hof heft de voorlopige hechtenis op en bevestigt het vonnis voor het overige.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003014-18
datum uitspraak: 29 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-654034-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Ook het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van
-de opgelegde straf en de motivering daarvan en
-de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, voor zover de rechtbank hechtenis heeft verbonden aan de oplegging van deze maatregel
in zoverre zal het vonnis worden vernietigd-
en met dien verstande dat de in bijlage II bij het vonnis opgenomen bewijsmiddelen als volgt worden aangepast;
-de tekst van de onder 6 opgenomen verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg wordt geschrapt, behalve voor zover inhoudende (samengevat weergegeven):
We kwamen in de gang terecht. Toen heb ik haar gevraagd of ze nog even met haar billen tegen me aan ging staan. Ik stond achter haar en zij stond met haar billen tegen me aan. Ik deed haar jurkje en slip omhoog om mijn penis er tegen aan te doen. Toen mijn penis tussen haar billen zat voelde ik vocht. Toen ze voorover gebukt was, was mijn penis tussen haar billen tegen haar vagina aan.
-aan het onder 1 opgenomen proces-verbaal van aangifte wordt toegevoegd:
“ Plaats delict: [adres 2]
Pleegdatum: 22 januari 2017
Bij [plek] ontmoetten wij een jongen die ik ken als [verdachte].”
-aan de bewijsmiddelen wordt toegevoegd de verklaring van de verdachte ter terechtzitting bij het hof op 15 maart 2021
“ Ik wilde haar legging omlaag doen. Toen pakte ze haar legging vast. Ze zei: “Ik wil geen seks ”.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met algemene en bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van drie jaren en aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met algemene en bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van twee jaar.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit in geval van een bewezenverklaring af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en te volstaan met het opleggen van een forse taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Ook heeft de raadsman erop gewezen dat de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep fors is overschreden en dat dit consequenties dient te hebben voor de eventueel op te leggen straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Nadat de verdachte met aangeefster een gezellige uitgaansavond had beleefd heeft hij haar, nadat hij haar had thuis gebracht en zij hem op zijn verzoek had toegestaan nog even naar het toilet te gaan, in haar eigen woning verkracht. De verdachte heeft zich hierbij enkel en alleen laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en de grenzen van het slachtoffer daarbij grovelijk overschreden. Door aldus te handelen heeft de verdachte een vergaande inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster en haar vertrouwen beschaamd. Aangeefster heeft als gevolg van het gebeurde een post traumatische stress stoornis opgelopen en E.M.D.R. therapie gevolgd. Ook is zij verhuisd om te ontkomen aan de nare herinneringen. Aangeefster heeft ter terechtzitting in hoger beroep een slachtofferverklaring voorgedragen waaruit naar voren komt op welke wijze het gebeuren haar nog altijd belast. Delicten als de onderhavige brengen gevoelens van angst onveiligheid te weeg in de maatschappij, met name onder vrouwen. Het hof rekent dit alles de verdachte zeer ernstig aan.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het L.O.V.S. Daarin wordt voor een
first offendervan een verkrachting een gevangenisstraf van 24 maanden genoemd.
Het hof stelt verder vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof merkt op dat de voorlopige hechtenis van de verdachte op 2 maart 2017 is geschorst onder algemene en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling bij De Waag en een contactverbod met aangeefster. Het hof heeft kennis genomen van het voortgangsverslag toezicht van de Reclassering Nederland van 10 maart 2021. Dit voortgangsverslag alsmede hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht op de zitting in hoger beroep brengt het hof tot het oordeel dat het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met voorwaarden thans geen meerwaarde meer heeft. Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (E.V.R.M.) neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. De overschrijding van de redelijke termijn leidt, volgens vaste rechtspraak in de regel tot vermindering van de op te leggen straf.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Het hoger beroep namens de verdachte is immers ingesteld op 24 augustus 2018, terwijl eerst op 29 maart 2021 arrest wordt gewezen. Dit betekent een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van ruim 7 maanden. Het hof ziet, anders dan de advocaat-generaal, geen reden om de wijze waarop de regiezitting in hoger beroep tot vertraging heeft geleid, in dit verband aan de verdediging tegen te werpen.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden, doch zal deze gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep matigen tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 22 maanden.
In hetgeen door de raadsman ter terechtzitting naar voren is gebracht ziet het hof, gelet op de ernst van het feit, geen aanleiding te komen tot een andere strafmodaliteit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f , 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 13.592,66 (bestaande uit € 1592,66 aan materiele schade en € 12.000 aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4066,92 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering geheel wordt toegewezen, evenals een schadevergoedingsmaatregel en het toekennen van wettelijke rente.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit de vordering ten aanzien van de materiële schade niet ontvankelijk te verklaren en ten aanzien van de immateriële schade te matigen in lijn met hetgeen de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan.
Het hof overweegt met de rechtbank dat vast staat dat de benadeelde partij door het primair bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde schadevergoeding komt het hof voor wat betreft de gevorderde materiele schade voldoende onderbouwd en niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom geheel worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, 22 januari 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding komt deze het hof voor een deel gegrond voor. Op grond van artikel 6:106 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze immateriële schade: het bewezen verklaarde is immers een diepe inbreuk op de persoonlijke integriteit van aangeefster. Aangeefster is ernstig aangetast in haar lichamelijke integriteit als gevolg waarvan voldoende is komen vast te staan dat zij een post traumatische stressstoornis heeft opgelopen en dat zij tot op de dag van vandaag worstelt met de gevolgen van hetgeen haar is overkomen. Het hof stelt de immateriële schade vast op € 2500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, 22 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voor het overige is de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering daarvan en de vordering van de benadeelde partij alsmede de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.092,66 (vierduizend tweeënnegentig euro en zesenzestig cent)bestaande uit
€ 1.592,66 (duizend vijfhonderdtweeënnegentig euro en zesenzestig cent)materiële schade en
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.092,66 (vierduizend tweeënnegentig euro en zesenzestig cent)bestaande uit
€ 1.592,66 (duizend vijfhonderdtweeënnegentig euro en zesenzestig cent)materiële schade en
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 januari 2017.
Heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. C.J. van der Wilt en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 maart 2021.
De oudste en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]