ECLI:NL:GHAMS:2022:1035

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
23-002693-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens bedreiging met een bijl, afasie en ongeschiktheid voor proces

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een 70-jarige man met niet-aangeboren hersenletsel en afasie, was beschuldigd van bedreiging met een bijl jegens zijn buurman op 26 juni 2018. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de verdachte 'unfit to stand trial' was en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden. Subsidiair werd vrijspraak bepleit op grond van bewijsuitsluiting en het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een veroordeling tot dezelfde straf als in eerste aanleg eiste. Na het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte niet zodanig bedreigend waren dat de aangever redelijke vrees kon hebben voor zwaar lichamelijk letsel of de dood. De verklaringen van de getuigen, waaronder de begeleidster van de verdachte, ondersteunden deze conclusie. Het hof oordeelde dat de verdachte de strekking van de vervolging begreep en in staat was om zijn standpunten via zijn raadsvrouw naar voren te brengen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging. Het hof concludeerde dat de gedragingen van de verdachte niet als bedreigend konden worden gekwalificeerd en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging. De zaak werd als een langdurige burenruzie beschouwd die niet adequaat door het strafrecht kon worden opgelost.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002693-19
datum uitspraak: 6 april 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-124234-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1951,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 maart 2022.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw van de verdachte naar voren heeft gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [slachtoffer] een bijl te tonen en/of een bijl boven zijn, verdachtes, hoofd te houden en/of een beweging te maken alsof hij, verdachte, de bijl naar voornoemde [slachtoffer] zou gooien en/of voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood, ik kil je tyfushond';
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijspraak
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep -overeenkomstig haar schriftelijke pleitaantekeningen- primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte, gelet op zijn niet-aangeboren hersenletsel en daaruit voortvloeiende afasie,
unfit to stand trialis.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken op grond van bewijsuitsluiting als gevolg van enkele “359a Sv verweren”.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de aangever niet de redelijke vrees kon bekomen dat de verdachte de aangever van het leven zou beroven of zwaar zou mishandelen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd het openbaar ministerie ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Zij acht -in het licht van de inhoud van het dossier met daarin de verklaring van de verdachte over het tenlastegelegde- onvoldoende onderbouwd dat de verdachte
unfit to stand trialis.
Volgens de advocaat-generaal dienen de 359a verweren eveneens te worden verworpen. Zij acht het feit wettig en overtuigend bewezen, ook indien het hof tot de conclusie komt dat de bedreigende woorden niet door de verdachte zouden zijn geuit. Het is immers buitengewoon bedreigend als je buurman, de verdachte, bij een beginnende ruzie voor zijn woning opeens met een bijl in de deuropening komt staan in de nabijheid van de aangever, dan schrik je je dood.
Oordeel van het hof
Het hof meent – alles in samenhang bezien – dat een zaak als onderhavige, gelet op de situatie tussen de verdachte en de aangever en het ziektebeeld van de verdachte, niet thuishoort in het strafrecht.
Deze langdurige burenruzie had naar het oordeel van het hof op een andere manier aangepakt moeten worden. Het betreft een buitengewoon vervelende situatie waar het strafrecht niet op adequate wijze op kan reageren.
De verdachte betreft een 70-jarige man met niet-aangeboren hersenletsel, ten gevolge waarvan hij lijdt aan afasie. De verdachte kan zich daardoor niet goed uitdrukken en heeft moeite taal te begrijpen. De aangever, de buurman van de verdachte, heeft last van het gedrag van de verdachte. Zij kunnen niet op vruchtbare wijze met elkaar communiceren om deze onhoudbare situatie op te lossen.
Het hof stelt vast dat de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd heeft geantwoord dat zij de onderhavige zaak met de verdachte heeft doorgenomen en dat hij begrijpt wat hem wordt verweten. Uit de gesprekken die de raadsvrouw met de verdachte heeft gevoerd is gebleken dat zij elkaar begrijpen. De verdachte heeft ervoor gekozen niet ter terechtzitting te verschijnen vanwege zijn moeite zich uit te drukken en de stress die dat veroorzaakt. Hij heeft zijn raadsvrouw gemachtigd namens hem het woord te voeren en volgens de raadsvrouw begrepen wat een dergelijke machtiging inhoudt.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het voorgaande dat de verdachte de strekking van de vervolging en de behandeling ter terechtzitting begrijpt. De verdachte is in staat de eventuele gevolgen van dit proces te overzien. Dat de verdachte moeite heeft zich uit te drukken en gesproken en geschreven taal te begrijpen maakt dit niet anders, nu de verdachte in staat is geweest de zaak met zijn raadsvrouw te bespreken. Via zijn raadsvrouw heeft de verdachte ter terechtzitting zijn standpunten naar voren gebracht.
Derhalve verwerpt het hof het primaire verweer van de raadsvrouw dat de verdacht
unfit to stand trialzou zijn. Het hof acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Het hof laat de formele subsidiaire verweren die de raadsvrouw heeft gevoerd verder buiten beschouwing, omdat het hof met de raadsvrouw reeds van oordeel is dat geen sprake is geweest van een strafbare bedreiging en komt daarmee aan de beoordeling van deze verweren niet toe.
Op grond van de stukken in het dossier stelt het hof vast dat het op 26 juni 2018 tussen de verdachte en de aangever tot een confrontatie is gekomen. Na een woordenwisseling hebben de verdachte, de aangever en de begeleidster van de verdachte (mevrouw [naam]) elkaar voor het huis van de verdachte getroffen. De verdachte heeft op enig moment een bijl gepakt en is met de bijl in zijn hand in de deuropening van zijn huis blijven staan. Mevrouw [naam] stond tussen hem en de aangever in. Uit de verklaringen die zijn afgelegd bij de raadsheer-commissaris door de aangever en mevrouw [naam] als getuige (op 31 maart 2021) blijkt dat de aangever en de verdachte ongeveer vijf meter bij elkaar vandaan stonden. Mevrouw [naam] heeft uit de mond van de verdachte geen dreigende woorden gehoord. Ook blijkt uit de verklaring van mevrouw [naam] dat de aangever op de hoogte is van het aanwezige hersenletsel van de verdachte.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte de woorden "Ik maak je dood, ik kil je tyfushond' jegens de aangever heeft geuit. De verklaring van de aangever wordt op dit punt weersproken door de getuige [naam], die bij het gehele incident aanwezig was. Dan resteert de vraag of de gedraging van de verdachte van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen of zou komen te overlijden. Het hof beantwoordt die vraag, gelet op het hiervoor overwogene, ontkennend. Dat het optreden van de verdachte door de aangever als angstwekkend en intimiderend is ervaren, is op zichzelf onvoldoende voor een bewezenverklaring van bedreiging. Maar ook als dat optreden wordt beschouwd in samenhang met de omstandigheid dat de verdachte en de aangever een conflict hadden en de verdachte daarbij op enige afstand van de aangever in de deuropening van zijn huis een bijl heeft vastgehouden, leidt dit niet tot een andere conclusie.
Naar het oordeel van het hof is de gedraging van de verdachte redelijkerwijs niet als zodanig bedreigend te beschouwen dat objectief vastgesteld kan worden dat de aangever de redelijke vrees kon bekomen dat de verdachte hem van zijn leven zou beroven of hem zwaar zou mishandelen.
Daarom acht het hof onvoldoende bewijs aanwezig voor het tenlastegelegde feit , zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M.H.P. Houben, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 april 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.