ECLI:NL:GHAMS:2022:1100

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
200.295.799/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en vaststelling kinderbijdrage in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun drie minderjarige kinderen en de vaststelling van de kinderbijdrage. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was van mening dat er geen gronden waren om haar gezag te beëindigen en dat zij in staat was om samen te werken met de vader. De vader, verweerder in hoger beroep, stelde echter dat de communicatie tussen de ouders slecht was en dat de moeder niet in staat was om een veilige opvoedomgeving te bieden. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds april 2018 bij de vader verblijven en dat er sprake is van een ondertoezichtstelling. De moeder heeft in het verleden verschillende hulpverleningsinstanties ingeschakeld, maar het hof oordeelde dat de situatie niet verbeterd was en dat de moeder niet in staat was om belangrijke gezagsbeslissingen te nemen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezamenlijk gezag van de ouders is beëindigd en de vader alleen met het gezag is belast. Daarnaast is de moeder verplicht om een kinderbijdrage van € 124,- per maand te betalen, met terugwerkende kracht vanaf 8 oktober 2020. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar financiële situatie en dat zij in staat is om aan deze verplichting te voldoen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.295.799/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/308519 / FA RK 20-5485
Beschikking van de meervoudige kamer van 12 april 2022 inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.L. Sieval te Heerhugowaard.
Verder zijn als belanghebbenden in deze zaak aangemerkt:
  • de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
  • de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
  • de minderjarige [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), van 31 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 16 juni 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De vader heeft op 2 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 23 september 2021 met bijlagen;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 20 januari 2022 met bijlagen;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 21 januari 2022 met bijlagen;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 25 januari 2022 met bijlage.
2.4
Het hof heeft [kind 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 3 februari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door mr. Y. Bruin, waarnemend voor mr. Sieval;
- de gezinsmanager namens de GI (door middel van een videoverbinding);
- mevrouw D.M. van Dijk namens de raad.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn [in] 2011 te [plaats C] met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is op 5 juni 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 13 mei 2015 in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.2
Voorafgaand aan en tijdens het huwelijk van de ouders zijn - voor zover in hoger beroep van belang - geboren:
- [kind 1] , [in] 2009 te [plaats C] ;
- [kind 2] , [in] 2013 te [plaats A] ;
- [kind 3] , [in] 2013 te [plaats A] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De vader heeft de kinderen erkend. De ouders oefenden tot de datum van de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven sinds april 2018 bij de vader.
3.3
Aan de hiervoor genoemde echtscheidingsbeschikking van 13 mei 2015 is onder andere een tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan aangehecht. Daarin is ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook te noemen: kinderbijdrage), kort gezegd, bepaald dat de vader € 100,- per kind per maand aan de moeder dient te voldoen, waarbij het partijen vrijstaat een verzoek tot aanpassing te doen om de bijdrage in overeenstemming met de wettelijke maatstaven te brengen indien dit niet het geval is.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 15 juni 2018 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader. Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 15 juni 2022.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 10 juni 2020 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald. Ook is een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen vastgesteld, waarbij de moeder eenmaal per veertien dagen gedurende twee uur op neutraal terrein onder begeleiding van een professional omgang heeft met de kinderen, welke regeling door de GI kan worden uitgebreid.
3.6
Bij beschikking van de kinderrechter van 10 februari 2021 is, met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 10 juni 2020, bepaald dat tussen de moeder en de kinderen een zorgregeling zal gelden waarbij de kinderen eenmaal per maand gedurende twee uur op neutraal terrein onder begeleiding van een professional omgang met de moeder hebben. De kinderen zullen door een professional worden gehaald voor de omgang en na afloop van de omgang door de vader worden opgehaald. Ook vindt iedere maand een belmoment plaats tussen de moeder en de kinderen, onder begeleiding van een professional.
De moeder heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is op 3 februari 2022, voorafgaand aan de mondelinge behandeling in de onderhavige zaak, behandeld. Het hof heeft bij beschikking van heden beslist op dit hoger beroep en de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de vader, het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en is de vader alleen belast met het gezag over de kinderen.
Voorts is, eveneens op verzoek van de vader, bepaald dat de moeder aan hem een bijdrage van (in totaal) € 124,- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook te noemen: kinderbijdrage) dient te voldoen, met ingang van 8 oktober 2020.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn inleidende verzoeken, althans deze verzoeken (alsnog) af te wijzen.
4.3
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, althans haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
De moeder stelt zich op het standpunt dat er geen gronden zijn om haar gezag te beëindigen. De moeder staat open voor samenwerking met de vader en spreekt positief over hem tegen de kinderen. De vader wil niet samenwerken met de moeder en de kinderen worden hiervan de dupe. De vader zou de moeder het liefst wegvagen uit het leven van de kinderen en miskent daarmee hun rechten op het hebben van structureel contact met de moeder en family life met haar, als bedoeld in onder andere de artikelen 3 IVRK en 8 EVRM. Daarbij is een contra-indicatie voor beëindiging van het gezamenlijk gezag dat sprake is van een ondertoezichtstelling. Wijziging van het gezag heeft gevolgen voor de uitvoering hiervan. De moeder heeft belangrijke stappen gezet vooruitlopend op de mogelijkheid tot gefaseerde terugplaatsing van de kinderen bij haar en heeft voldaan aan de aan haar gestelde voorwaarden. Zij belast de kinderen niet met volwassenenproblematiek en zij staat open voor hulpverlening voor de kinderen. Van middelengebruik door de moeder is geen sprake.
De politiemutaties zijn niet allemaal juist en het lukt de moeder niet om deze te wijzigen. Zij herkent zich niet in het beeld dat van haar wordt geschetst en verzoekt het hof om een raadsonderzoek te gelasten naar de actuele situatie bij de vrouw thuis. Het is in het belang van de kinderen dat de ouders gezamenlijk het gezag houden zodat zij gezamenlijk belangrijke beslissingen over de kinderen kunnen nemen, aldus de moeder.
5.2
Volgens de vader is genoegzaam gebleken dat gezamenlijk gezag niet mogelijk is.
De ouders hebben nauwelijks direct contact. Ondanks de hulpverlening is de communicatie tussen de ouders niet verbeterd en dit valt op korte termijn ook niet te verwachten. De moeder kan het belang van de kinderen niet voor ogen houden en kan ze geen veilige en stabiele opvoedomgeving bieden. Zij kampt met verslavingsproblematiek, beschikt over weinig zelfinzicht, en is niet leerbaar. Er zijn de afgelopen jaren talloze politiemutaties geweest op haar adres. Daarin is sprake van onder andere geweldsincidenten en drank- en drugsgebruik door de moeder en/of haar bezoekers. De moeder geeft bovendien boodschappen voor de vader via de kinderen door, belast de kinderen met haar emoties en heeft de voorwaarden voor een goed verloop van de begeleide omgang geschonden. Dit draagt niet bij aan verbetering van de band tussen de ouders en brengt de kinderen in een loyaliteitsconflict. De vader is niet bekend met belangrijke stappen die de moeder zou hebben genomen om de situatie te verbeteren. Evenmin wordt toegewerkt naar gefaseerde terugplaatsing van de kinderen bij de moeder en een raadsonderzoek is overbodig, aldus de vader.
5.3
De GI heeft ter zitting onder meer verklaard dat de moeder haar best doet en lief is voor de kinderen, maar dat geen mogelijkheid voor de ouders wordt gezien tot uitoefening van het gezamenlijk gezag over de kinderen. Het enige contact dat er nog is tussen de ouders is bij fysieke evaluaties van de zorgregeling. Het doel is om de ondertoezichtstelling op korte termijn af te sluiten. De vader is in staat om de juiste keuzes te maken voor de kinderen, ook met betrekking tot schoolkeuze en het inschakelen van hulpverlening. Hij staat ook niet onwelwillend tegenover contact tussen de kinderen en de moeder. De vader houdt de moeder op de hoogte van belangrijke ontwikkelingen op school en therapie van de kinderen. Ook zonder gezag blijft de moeder een belangrijk onderdeel in het leven van de kinderen, aldus de GI.
5.4
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep onthouden van advies. De raad heeft geen kennis kunnen nemen van het dossier, aangezien de oproep voor deze zitting niet bij de raad bekend was.
5.5
Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over het gezag, zodat geen aanleiding bestaat hierover een raadsonderzoek te gelasten.
Het hof overweegt ten aanzien van het gezag als volgt. Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is van de wetgever. Uitgangspunt is verder dat voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen.
5.6
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
De communicatie en samenwerking tussen de ouders is al sinds hun uiteengaan in 2015 slecht. De ondertoezichtstelling van de kinderen in juni 2018 die nadien telkens is verlengd, heeft hierin geen verbetering kunnen brengen. De kinderen wonen al geruime tijd bij de vader, nu de moeder niet in staat is om hen een stabiele en veilige opvoedomgeving te bieden. Er is sprake van een groot aantal politiemutaties in de afgelopen jaren, die zien op geweld en (drugs)overlast in en rond de woning van de moeder. Tevens bestaan reeds lange tijd zorgelijke signalen van verslavingsproblematiek bij de moeder, die door haar wordt ontkend. Daardoor kan geen passende hulpverlening starten en heeft de hulpverlening die wel heeft plaatsgevonden tot op heden niet geleid tot gedragsverandering. De omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen zijn op verzoek van de GI teruggebracht naar twee uur begeleide omgang per maand op neutraal terrein, nu het de moeder niet lukt de kinderen structuur te bieden en zij hen belast met haar emoties en volwassenenproblematiek, ook buiten de omgangsmomenten om. Uit de door de vader overgelegde WhatsApp gesprekken tussen de moeder en [kind 1] volgt dat de moeder [kind 1] tracht te bewegen om haar advocaat een bericht te sturen dat zij weer bij de moeder wil wonen, terwijl de moeder weet dat dit niet aan de orde is.
5.7
De grieven van de moeder kunnen niet leiden tot een andere lezing van de stukken dan hiervoor is weergegeven. Daaruit blijkt dat de ouders niet in staat zijn om op een toereikende manier met elkaar te overleggen over de kinderen en om gezamenlijk belangrijke beslissingen over hen te nemen. Ondanks verschillende vormen van hulpverlening, is dit tot op heden niet veranderd. De communicatie verloopt uitsluitend door tussenkomst van de GI, nu andere vormen van communicatie voor teveel strijd zorgen. Daarnaast komt uit de stukken voldoende naar voren dat de moeder belast is met psychische en/of verslavingsproblematiek. Het ontbreekt haar echter aan zelfinzicht. Zolang de moeder niet inziet dat haar handelen en haar thuissituatie hierdoor schadelijk zijn voor de kinderen, kan zij niet in staat worden geacht belangrijke gezagsbeslissingen te nemen over de kinderen en zich te gedragen als een verantwoordelijke ouder. Gelet hierop, is niet aannemelijk dat de communicatie tussen partijen binnen afzienbare tijd zodanig zal verbeteren dat zij daartoe in de nabije toekomst wel in staat zullen zijn. De stelling van de moeder dat zij bereid is samen te werken met de vader, maakt dit niet anders. Dat geldt ook voor hetgeen de moeder verder in hoger beroep nog heeft aangevoerd met betrekking tot het aandeel van de vader en diens nieuwe partner in de strijd tussen de ouders. Terecht heeft de rechtbank in de bestreden beschikking overwogen dat met de voortdurende strijd tussen de ouders, het risico bestaat dat beslissingen over de kinderen niet voldoende voortvarend genomen kunnen worden. Het belang van de kinderen wordt hierdoor geschaad.
5.8
Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen wordt beëindigd en de vader alleen met het gezag wordt belast. Het hof zal de beschikking waarvan beroep op dit onderdeel dan ook bekrachtigen.
Voor zover de moeder zich beroept op het bepaalde in artikel 8 EVRM, verwerpt het hof dat beroep. Een inbreuk op het bij dat artikel beschermde recht op eerbiediging van family life is, gelet op het voorgaande, gerechtvaardigd, want noodzakelijk en tevens evenredig aan het doel van de bescherming van de ontwikkeling van de kinderen. Om dezelfde reden faalt het beroep van de moeder op artikel 3 IVRK.
5.9
Het voorgaande neemt uiteraard niet weg dat de moeder bij de kinderen betrokken moet blijven. Het beëindigen van het gezamenlijk gezag betekent niet dat zij geen moeder meer is en geen serieuze rol meer kan spelen in het leven van de kinderen. Het hof gaat ervan uit dat de vader dit inziet en de weg naar de moeder zo veel mogelijk open zal houden. Verder gaat het hof ervan uit dat de vader de moeder met regelmaat zal blijven informeren over de kinderen en, zoals hij ter zitting in hoger beroep heeft toegezegd, aan de school van de kinderen toestemming zal geven om informatie over de kinderen aan de moeder te verstrekken. Het is van groot belang dat de moeder zich een goed beeld kan blijven vormen van hoe het met de kinderen gaat en wat hen bezig houdt.
Kinderbijdrage
5.1
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder haar grieven ten aanzien van de kinderbijdrage beperkt tot de ingangsdatum en de vaststelling van haar draagkracht, zodat de overige grieven geen bespreking meer behoeven.
Ingangsdatum
5.11
De moeder heeft verzocht om aan een vastgestelde kinderbijdrage geen terugwerkende kracht te verbinden, nu zij niet in staat is dit te voldoen. Zij heeft dit verzoek echter onvoldoende onderbouwd. Bovendien voldoet de moeder maandelijks aan de vader de door de rechtbank vastgestelde kinderbijdrage, en lost zij daarbij met maandelijks € 62,- af op de betalingsachterstand die is ontstaan doordat aan die verplichting terugwerkende kracht is verleend. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om af te wijken van de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum van 8 oktober 2020, te weten de datum van het indienen van het verzoekschrift van de vader. Vanaf die datum had de moeder rekening ermee kunnen houden dat aan haar een verplichting tot betaling van een kinderbijdrage zou worden opgelegd.
Draagkracht moeder
5.12
De moeder voert aan dat zij niet in staat is om de door de rechtbank bepaalde kinderbijdrage van € 124,- per maand aan de vader te betalen. Zij doet mede een beroep op de aanvaardbaarheidstoets. De moeder heeft schulden van in totaal € 22.000,- bij onder andere Wehkamp en het CJIB. Zij is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening, waarbij haar Wajong-uitkering zal worden ingehouden en zij zelf een klein bedrag krijgt om van te leven, waarvan ook nog rekeningen, zoals Vodafone en Ziggo, dienen te worden betaald. Daarnaast heeft de moeder nog een onderhoudsverplichting ten aanzien van haar 18-jarige zoon [meerderjarige zoon] . Hij woont deels bij haar en heeft een baan. De moeder betwist dat zij naast haar Wajong-uitkering extra inkomsten heeft. Zij ontvangt geen zwarte inkomsten uit schoonmaakwerkzaamheden, maar zij doet onbetaalde klusjes voor naasten. Ook volgens het UWV ontvangt zij geen neveninkomsten. Vanwege haar penibele financiële situatie heeft de moeder zich aangemeld bij de Voedselbank. Er gelden strenge criteria om daarvoor in aanmerking te komen, aldus de moeder.
5.13
De vader heeft de stellingen van de moeder betwist. Volgens de vader blijkt uit de stukken dat de moeder zwarte inkomsten geniet. Uit de door de vader overgelegde schadestaat naar aanleiding van een fietsongeluk van de moeder in 2020, blijkt dat de moeder € 350,- per week heeft opgevoerd aan inkomsten waarvoor zij kennelijk vergoeding van de verzekering wenst. Daarnaast staat in e-mailberichten van de GI dat de moeder zegt verplichtingen te hebben uit arbeid. De vader betwist voorts het bestaan van schulden aan de zijde van de moeder. Zij heeft niet inzichtelijk gemaakt waarop de schuldhulpverlening ziet en of en op welke schulden zij aflost. Het CJIB incasseert naar aanleiding van verkeersboetes en Tinka is een betaalmiddel achteraf. De noodzaak ontbreekt voor het ontstaan van deze schulden. Bovendien heeft de moeder het bij de rechtbank nooit over schulden gehad. Opmerkelijk is daarnaast dat de moeder een hoge energierekening heeft, reiskosten opvoert in januari 2022 van € 130,-, een dure auto in haar bezit heeft en ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij ook nog een scooter bezit. Voorts heeft de moeder onvoldoende gemotiveerd waarom in de berekening rekening moet worden gehouden met haar zoon [meerderjarige zoon] . Zo had zij stukken moeten overleggen waaruit volgt dat de hoofdverblijfplaats van [meerderjarige zoon] bij de moeder is en dat de vader van [meerderjarige zoon] geen bijdrage voor [meerderjarige zoon] voldoet en wat daarvan de reden is. Daarbij komt dat [meerderjarige zoon] inmiddels 18 jaar is. Tot slot is opmerkelijk dat de moeder de vastgestelde kinderbijdrage, alsmede € 62,- extra, maandelijks aan de vader voldoet. Zij is hiertoe dus wel degelijk in staat, aldus de vader.
5.14
Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de moeder de gemotiveerde stellingen van de vader met betrekking tot haar neveninkomsten onvoldoende heeft weerlegd. Het had op de weg van de moeder gelegen om feiten en omstandigheden te stellen die, indien deze komen vast te staan, de conclusie van de vader dat sprake is van extra inkomsten ontkrachten. Ook in hoger beroep heeft de moeder dit onvoldoende gedaan. Hetgeen zij in hoger beroep heeft aangevoerd, in het bijzonder met betrekking tot het UWV, is niet toereikend. Het hof neemt het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, dan ook over en maakt deze tot de zijne.
Met de gestelde onderhoudskosten voor [meerderjarige zoon] zal het hof geen rekening houden. Voor deze kosten heeft de moeder geen onderbouwing gegeven. Bovendien heeft de moeder ter zitting in hoger beroep verklaard dat [meerderjarige zoon] werkt.
Voor zover de moeder heeft bedoeld te stellen dat het hof voor wat betreft haar draagkracht rekening dient te houden met haar schulden van in totaal ongeveer € 22.000,- bij onder andere Wehkamp en het CJIB, overweegt het hof als volgt. De moeder heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij in november 2021 is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening. Bij de stukken bevindt zich een Plan van aanpak schuldhulpverleningstraject en verder onder meer een (ongedateerd) overzicht van haar inkomsten, uitgaven en schulden bij diverse schuldeisers van in totaal € 19.018,-. Tijdens de zitting in hoger beroep kon de moeder geen informatie geven over de stand van zaken met betrekking tot de vraag of er al een voorstel tot schuldbemiddeling aan de schuldeisers was gedaan en, zo ja, of de schuldeisers daarmee akkoord zijn. Bovendien zijn de overgelegde overeenkomsten tot budgetbeheer niet ondertekend waardoor niet is vast te stellen of de moeder wel bereid is te voldoen aan de in deze overeenkomst opgenomen verplichting tot (onder meer) het geven van volledige openheid over inkomsten, uitgaven, betalingsverplichtingen en het saldo van al haar bankrekeningen. In deze omstandigheden had het op haar weg gelegen om haar schulden en de oorzaak daarvan nader te specificeren en te onderbouwen, zeker nu de vader de noodzaak voor het aangaan van de schulden heeft betwist. Dat heeft zij echter nagelaten, zodat het hof niet kan vaststellen of de schulden al dan niet vermijdbaar en/of verwijtbaar zijn en moeten worden meegenomen bij het bepalen van de draagkracht van de moeder. Het hof zal daarom geen rekening houden met deze schulden. Het beroep van de moeder op de aanvaardbaarheidstoets faalt.
Gelet op het voorgaande, zal het hof uitgaan van dezelfde berekening als de rechtbank heeft gehanteerd met betrekking tot het NBI van de moeder (van € 1.621,- per maand) en haar daaruit voortkomende draagkracht (van in totaal €124,- per maand).
Proceskostenveroordeling
5.15
Gelet op de aard van de procedure, ziet het hof geen aanleiding om de moeder te veroordelen in de proceskosten, zoals door de vader is verzocht. De kosten dienen op de gebruikelijke wijze te worden gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.16
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A. van Haeringen en
mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier, en is op 12 april 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.