In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun drie minderjarige kinderen en de vaststelling van de kinderbijdrage. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was van mening dat er geen gronden waren om haar gezag te beëindigen en dat zij in staat was om samen te werken met de vader. De vader, verweerder in hoger beroep, stelde echter dat de communicatie tussen de ouders slecht was en dat de moeder niet in staat was om een veilige opvoedomgeving te bieden. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds april 2018 bij de vader verblijven en dat er sprake is van een ondertoezichtstelling. De moeder heeft in het verleden verschillende hulpverleningsinstanties ingeschakeld, maar het hof oordeelde dat de situatie niet verbeterd was en dat de moeder niet in staat was om belangrijke gezagsbeslissingen te nemen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezamenlijk gezag van de ouders is beëindigd en de vader alleen met het gezag is belast. Daarnaast is de moeder verplicht om een kinderbijdrage van € 124,- per maand te betalen, met terugwerkende kracht vanaf 8 oktober 2020. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar financiële situatie en dat zij in staat is om aan deze verplichting te voldoen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.