Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
-de arbeidsovereenkomst zelf herstelt dan wel Van Gogh Museum veroordeelt de arbeidsovereenkomst te herstellen met ingang van 1 juli 2021, althans enige andere datum, op straffe van een dwangsom;
-bepaalt dat het salaris van [appellant] vanaf de datum van herstel van het dienstverband € 11.788,73 bruto per maand bedraagt inclusief vakantiegeld en dertiende maand;
-Van Gogh Museum veroordeelt het salaris inclusief emolumenten aan [appellant] te betalen vanaf de datum van herstel, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
-Van Gogh Museum veroordeelt tot wedertewerkstelling van [appellant] binnen 48 uur na betekening van de beschikking, op straffe van een dwangsom;
- bepaalt dat de arbeidsovereenkomst tussen Van Gogh Museum en [appellant] ten onrechte is ontbonden per 1 juli 2021 zonder dat rekening is gehouden met de opzegtermijn van 1 maand en de datum van ontbinding te corrigeren naar 1 augustus 2021, dan wel aan [appellant] een compensatie toekent van een bedrag gelijk aan zijn bruto maandsalaris plus alle emolumenten;
-Van Gogh Museum veroordeelt tot betaling van een billijke vergoeding van
€ 636.321,-- bruto dan wel een door het hof in goede justitie te betalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2021;
-Van Gogh Museum veroordeelt tot betaling van het achterstallig salaris berekend vanaf 1 januari 2021 tot de dag der voldoening, te weten een bedrag van € 1878,75 bruto per maand (inclusief vakantiegeld en dertiende maand);
-Van Gogh Museum veroordeelt tot betaling van de wettelijke verhoging over dit bedrag van 50 % alsmede de wettelijke rente;
-Van Gogh Museum veroordeelt tot betaling van de kosten van juridische bijstand van € 16.546,82;
2.Feiten
-algemeen directeur (voorheen [E] , na diens vertrek): [A] als waarnemer;
-directeur museale zaken: [F] ;
-directeur bedrijfsvoering: [G] ;
-zakelijk directeur: [A] tot 1 januari 2021, daarna [B] op interim basis;
-directeur commercie en new business: [appellant] ;
-secretaris: [H]
“(…) Voor mijn afwezigheid vorige week hebben we gesproken over de doorbelasting van kosten. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik dit deed om de situatie beter te begrijpen (…).”
“(…) Het is echter niet wat ik voor ogen had en in deze vorm helaas niet geschikt voor de Raad van Toezicht vergadering van 16 juni. Ik had expliciet gevraagd om er geen wervend stuk van te maken waarin een duidelijke voorkeur is uitgesproken. (…)”
“Ik denk echt dat het boven haar hoofd groeit maar dat zij een houding aanneemt van dat ze alles het beste weet. Dit begint echt gênant te worden (…)”.En bij e-mail van 9 juli 2020 van [appellant] aan [A]
“Wat heeft dit met ons te maken? Is IMG volgend onderwerp van ongenuanceerd zijn?”
“Sinds kort is er tevens sprake van een verstoorde werkverhouding maar dat is niet de reden van de uitval of de huidige beperkingen.”
“Er was in mijn belevenis niet sprake van een goed functionerend MT voor de komst van [C] . (…) Ik heb gemerkt dat na het vertrek van [L] , het MT zich anders ging gedragen. Alle beslissingen werden naar het MT toe getrokken. [A] nam als enig directeur geen beslissingen meer maar [M] en [A] bepaalden samen het beleid, meestal gesteund door [G] . (…) Wel werden de meningsverschillen tussen [C] met [M] steeds duidelijker en deze spanningen waren voor mij en de andere MT leden te merken. (…)”
3.3. Beoordeling
Zowel primair als subsidiair heeft [appellant] verzocht Van Gogh Museum te veroordelen tot betaling van € 1.878,75 bruto per maand aan achterstallig salaris, vanaf 1 januari 2021, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en wettelijke rente, en om te bepalen dat maandelijks tot het einde van het dienstverband een bruto salaris is verschuldigd van € 11.783,73 (inclusief vakantiegeld en dertiende maand).
grief 6komt [appellant] op tegen de afwijzing van de billijke vergoeding. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat Van Gogh Museum wel ernstig verwijtbaar heeft gehandeld ten aanzien van het ontstaan van de verstoorde verhouding. Niet alleen [C] maar ook [D] treft het verwijt dat zij, wetende dat er problemen waren in de samenwerking tussen [C] en [appellant] , en mede gelet op het vertrek van de overige MT-leden in de loop van 2020, geen serieuze poging hebben ondernomen, eventueel met inzet van een mediator, om tot verbetering van de samenwerking te komen. Voorts heeft Van Gogh Museum in januari 2021 overhaast gehandeld door het vertrouwen in [appellant] op te zeggen, waardoor een definitieve breuk uiteindelijk onvermijdelijk was. Het hof licht dit als volgt toe. [appellant] heeft op 11 november 2020 een gesprek gevoerd met [D] en daarbij zijn zorgen geuit over de problemen die hij ondervond in de samenwerking met [C] , en ook gesproken over zorgen die anderen volgens hem ( [appellant] ) hadden met betrekking tot [C] . [appellant] heeft toen naar eigen zeggen zijn vrees geuit om ontslagen te worden wanneer hij zich beklaagt over [C] , waarop [D] gezegd zou hebben daar een stokje voor te zullen steken. In latere e-mails heeft [D] in algemene bewoordingen ontkend iets van deze strekking te hebben gezegd, echter nu [D] niet ter zitting is verschenen om vragen te beantwoorden houdt het hof het voor mogelijk dat hij wel degelijk een uitlating heeft gedaan jegens [appellant] met de strekking dat [appellant] behoed zou worden voor ontslag. Hoe het ook zij, het vervolgens door [D] geëntameerde drie gesprek op 9 december 2020 is door [C] vooral benut om klachten te uiten over de samenwerking met en het functioneren van [appellant] , terwijl [appellant] naar zijn zeggen geen ruimte kreeg om zijn kant van het verhaal te vertellen. Gesteld noch gebleken is dat [C] op een eerder moment [appellant] indringend heeft aangesproken op de klachten die zij had ten aanzien van zijn functioneren. Evenmin is gesteld of gebleken dat zij, dan wel [D] , voorafgaand aan 7 januari 2021 een poging heeft gedaan om tot verbetering van de samenwerking met [appellant] te komen. In dit licht is het opzeggen van het vertrouwen in [appellant] op 7 januari 2021 prematuur. Het feit dat nádat het vertrouwen was opgezegd, in februari 2021 alsnog een mediation traject is opgestart doet aan het voorgaande niet af. [appellant] heeft onweersproken gesteld dat de inzet van deze mediation van de zijde van Van Gogh Museum een exit traject was. Dit prematuur streven naar beëindiging van het dienstverband, in samenhang met alle overige omstandigheden van het geval, maakt het handelen van Van Gogh Museum ernstig verwijtbaar en heeft bijgedragen aan de verstoring van de arbeidsrelatie.
New Hairstyle)
Blue Circle).De verwachte levensduur van de arbeidsovereenkomst indien het
grief 7komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van een opzegverbod. Deze grief faalt omdat het verzoek van Van Gogh Museum geen verband hield met de ziekte van [appellant] (artikel 7:671b lid 6 sub a BW).
grief 9komt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn verzoek om betaling van achterstallig salaris ten bedrage van € 1.875,-- bruto te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente. [appellant] legt hieraan samengevat ten grondslag dat aan alle medewerkers met een bonusregeling op 5 maart 2021 is aangeboden om de bonus om te zetten in vast salaris, en dat dit aanbod ten onrechte niet tevens aan hem is gedaan. Deze grief faalt. Van Gogh Museum heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de destijds van toepassing zijnde NOW-regeling eraan in de weg stond om beleidsbepalers een bonus toe te kennen. Naar het oordeel van het hof moet [appellant] worden aangemerkt als een beleidsbepaler.
3.16. Nu [appellant] in hoger beroep deels in het gelijk is gesteld ziet het hof aanleiding om de kosten compensatie in eerste aanleg in stand te laten (
grief 10faalt), en Van Gogh Museum te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.