ECLI:NL:GHAMS:2022:1441

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
21/00434
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J-P.R. van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kostenvergoeding bezwaarfase in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil over de kostenvergoeding in de bezwaarfase van een belastingaanslag. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd voor het jaar 2018, die na bezwaar was verminderd. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof heeft vastgesteld dat de inspecteur niet beschikte over het aangifteblad waarop de aftrek eigen woning was vermeld, waardoor deze niet in aanmerking kon worden genomen bij het vaststellen van de aanslag. Het Hof oordeelde dat het ontbreken van dit blad voor rekening van belanghebbende komt, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de complete aangifte was verzonden. Het Hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen sprake was van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid, waardoor belanghebbende geen recht had op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 21/00434
10 mei 2022
uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver)
tegen de uitspraak van 12 mei 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/1882 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 19 juni 2019 voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.231 (hierna: de aanslag).
1.2.
Na tegen de hiervoor vermelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur, bij uitspraak op bezwaar van 4 januari 2020, die aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.083.
1.3.
Bij uitspraak van 12 mei 2021 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 juni 2021 en aangevuld op 15 juli 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiseres is geboren op [..-..-....] en is het hele jaar 2018 gehuwd.
2. Eiseres heeft op 20 maart 2019 op papier een aangifte voor de IB/PVV voor het jaar 2018 ingediend (hierna: de aangifte). Op het voorblad van het aangiftebiljet staat het volgende:
“Aangifte doen
Met dit voorblad en de aangiftebladen doet u aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over 2018.
Vul dit voorblad in. Scheur het ingevulde voorblad en de ingevulde aangiftebladen los. Vermeld uw burgerservicenummer en naam op elk losgescheurd blad. Stuur alleen de ingevulde bladen en het ingevulde en ondertekende voorblad naar ons terug.”
3. Eiseres heeft in de aangifte inkomsten uit een eigen woning (het eigenwoningforfait) opgenomen van € 1.805, alsmede een eigenwoning schuld van € 155.000 en een aftrekbare rente van deze schuld van € 3.953.
4. In het dossier van verweerder ontbreekt aangifteblad 4 van de aangifte, waarop de aftrek eigen woning staat vermeld, alsmede aan wie deze aftrek wordt toegedeeld.
5. De aangifte is geautomatiseerd verwerkt waarbij, als gevolg van de omstandigheid dat aangifteblad 4 in het dossier van verweerder ontbreekt, de op dit aangifteblad vermelde aftrek eigen woning niet in aanmerking is genomen. Dit heeft ertoe geleid dat aan eiseres een aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.231.
6. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
7. Op 20 november 2019 heeft verweerder aan eiseres een vooraankondiging uitspraak op het bezwaarschrift verzonden waarin hij heeft medegedeeld dat hij voornemens is de aftrek eigen woning alsnog in aanmerking te nemen en geen kostenvergoeding voor door een derde verleende rechtsbijstand te verlenen. Voorts heeft hij in deze brief eiseres in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
8. Eiseres heeft in reactie op deze brief verzocht te worden gehoord.
9. Verweerder heeft vervolgens uitspraak op bezwaar gedaan zonder eiseres te horen. Verweerder heeft hierbij de aftrek eigen woning in aanmerking genomen en voorts geen kostenvergoeding voor door een derde verleende rechtsbijstand toegekend, omdat de aanslag niet is verminderd vanwege een aan verweerder toe te rekenen onrechtmatigheid.
10. Eiseres is hiertegen in beroep gekomen. Eiseres heeft in beroep een kopie van de aangifte overgelegd, waaronder het aangifteblad 4. Op aangifteblad 4 heeft eiseres de aftrek eigen woning (€ 2.148) vermeld. Daarnaast heeft zij hierop ingevuld dat de volledige aftrek aan haarzelf moeten worden toegedeeld.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.
2.3.
Tot de gedingstukken behoort een door de inspecteur ingebrachte aangifte van belanghebbende welke 10 pagina’s bevat en waarin aangifteblad 4 (voor- en achterkant) ontbreekt. Tot de gedingstukken behoort voorts een door belanghebbende ingebrachte aangifte van belanghebbende welke 9 pagina’s bevat en waarin de voorkant van aangifteblad 4 wel is opgenomen (maar de achterkant niet).
2.4.
Ter zitting bij het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende onder andere het volgende verklaard:
“Uw Hof vraagt mij hoe de verzending van het aangiftebiljet is gegaan. Ik haal de bladen eruit die relevant zijn. Dat zijn de enkel de ingevulde bladen (inclusief het voorblad). Daarvan maak ik een kopie en die kopie bewaar ik voor het eigen dossier. De, aldus gekopieerde, originele bladen niet ik aan elkaar. Die stuur ik naar de Belastingdienst in Heerlen. Dat gaat bijna altijd goed. Wanneer het fout gaat, dan zit ik hier. Uw Hof wijst mij op de kopie van het aangiftebiljet dat door mij tot de stukken is gevoegd. (…) Uw Hof houdt mij voor dat in die kopie pagina’s ontbreken, die wel in de kopie van het aangiftebiljet zitten die de inspecteur heeft ingescand en tot de stukken heeft gevoegd; bijvoorbeeld de pagina die begint met vraag 11 “Waarde van de vermogensbestanddelen” en de pagina die begint met vraag 20 “Inkomen uit aanmerkelijk belang”. Dat klopt. Die pagina’s kopieer ik niet, omdat daar niets op staat geschreven. Uw Hof houdt mij voor dat de pagina die begint met vraag 4 “AOW, pensioen, lijfrente en andere uitkeringen en afkoopsommen die onder de loonheffing vallen” wel door mij is gekopieerd, terwijl daar ook niets op staat geschreven. Daarop zeg ik uw Hof dat ik dan bij het kopiëren toevallig een blaadje over had.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op vergoeding voor kosten van in de bezwaarfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3.2.
Tussen partijen is in hoger beroep niet langer in geschil dat de inspecteur van het horen van belanghebbende heeft mogen afzien.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende overwogen en beslist:
“Kostenvergoeding bezwaar
17. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet aanmerking komt voor een vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten, omdat de aanslag in bezwaar niet is verminderd vanwege een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. In dit verband voert verweerder aan dat hij het aangifteblad 4 niet heeft ontvangen en dat als gevolg hiervan geen rekening is gehouden met de aftrek eigen woning.
18. Voor het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, plaats indien het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
19. De gemachtigde van eiseres stelt dat de aangifte op 20 maart 2019 is ingevuld en vervolgens compleet is ingediend en dat er waarschijnlijk een deel van de aangifte is zoekgeraakt bij het centrale verzamelpunt van aangiften in Heerlen. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat hij de losgescheurde bladen van de aangifte aan elkaar heeft geniet. Omdat het systeem van verweerder geen geniete aangiften kan verwerken, zijn de nietjes bij de Belastingdienst weer verwijderd. Volgens eiseres moet bij het verwijderen van de nietjes het aangifteblad 4 zijn zoekgeraakt.
20. Door de rechtbank is thans niet meer vast te stellen of de gemachtigde van eiseres bij het nieten van de aangiftebladen een fout heeft gemaakt of dat het betreffende blad is kwijtgeraakt ten gevolge van het ontnieten door verweerder. In beide gevallen echter is de rechtbank echter van oordeel dat de omstandigheid dat de aangifte niet volledig in het dossier van verweerder is opgenomen in de risicosfeer van eiseres ligt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de bewijslast dat de aangifte op de juiste wijze aan verweerder is verzonden, op eiseres rust. Voorts staat op het voorblad van het aangiftebiljet uitdrukkelijk vermeld dat de aangiftebladen los(gescheurd) dienen te worden ingediend en de gemachtigde was hiervan, gelet op zijn verklaringen ter zitting en de door hem overgelegde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, ten tijde van het indienen van de aangifte ook genoegzaam mee bekend. Door desalniettemin de aangiftebladen aan elkaar geniet in te dienen, heeft de gemachtigde bewust het risico aanvaard dat de aangifte niet goed zou kunnen worden verwerkt door verweerder.
21. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de aanslag kon worden vastgesteld in overeenstemming met de door verweerder ontvangen aangifte. De inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag IB/PVV uitgaan van de juistheid van de gegevens die de belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is de inspecteur tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, en mede gelet op de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval, aan de juistheid van enig in die aangifte opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn.
22. Nu de aftrek eigen woning ook aan de partner van eiseres kon zijn toebedeeld, bestond naar het oordeel van de rechtbank de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat de aangifte juist was. Hieruit volgt dat het bij de aanslag niet toekennen van de aftrek eigen woning uitsluitend het gevolg is van de omstandigheid dat eiseres haar recht op die aftrek niet in of bij de aangifte heeft vermeld.
23. Gelet op het vorenoverwogene kan niet worden gezegd dat er bij het opleggen van de onjuiste aanslag sprake is van aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Daarmee is er geen plaats voor een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Dit verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
24. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
In rechtsoverweging 18 heeft de rechtbank het juridische toetsingskader juist
weergegeven; ook het Hof zal hiervan uitgaan. Het gaat er dus om vast te stellen of het te wijten is aan een onrechtmatigheid van de inspecteur dat bij het vaststellen van de aanslag geen rekening is gehouden met de aftrek eigen woning.
5.2.
De inspecteur stelt dat hij bij het vaststellen van de aanslag niet beschikte over het aangifteblad waarop de aftrek eigen woning en de toedeling daarvan aan belanghebbende is vermeld (hierna: het missende blad) en dat hij als gevolg daarvan met deze aftrek geen rekening heeft gehouden. Hij betoogt dat hij niet behoefde te twijfelen aan de juistheid van de aangifte in de toestand zoals hij daarover beschikte, dus zonder het missende blad. Het Hof volgt de inspecteur hierin op de door de rechtbank in haar rechtsoverwegingen 21 en 22 vermelde gronden, welke het Hof tot de zijne maakt.
5.3.
Het geschil spitst zich aldus toe op de vraag of het ontbreken van het missende blad bij het vaststellen van de aanslag voor rekening van belanghebbende of voor rekening van de inspecteur komt. Het Hof overweegt dat dit ontbreken alleen dan voor rekening van belanghebbende dient te komen indien niet aannemelijk is dat zij de complete aangifte, inclusief het ontbrekende blad, aan de Belastingdienst heeft verzonden.
5.4.1.
Teneinde de stelling aannemelijk te maken dat de aangifte compleet aan de Belastingdienst is verzonden heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting bij het Hof zijn werkwijze bij het verzenden van papieren aangiften beschreven (zie 2.4). Deze werkwijze houdt kortgezegd in dat hij een kopie van de ingevulde vellen van de aangifte maakt voor belanghebbendes dossier en die ingevulde vellen vervolgens, voorzien van een nietje, in een enveloppe doet en aan de Belastingdienst verzendt. Gemachtigde heeft echter erkend dat hij niet alle aan de Belastingdienst verzonden pagina’s heeft gekopieerd. Van de pagina’s die hij wel heeft verzonden, maar waarop niets is ingevuld of enkel belanghebbendes naam en burgerservicenummer staan vermeld, heeft hij sommige wel en andere niet gekopieerd (zie 2.4), zodat de verzonden aangifte en belanghebbendes kopie daarvan inhoudelijk niet identiek zijn (zie 2.3).
5.4.2.
Deze invulling van de werkwijze is naar het oordeel van het Hof dermate vatbaar voor onnauwkeurigheden dat rekening gehouden dient te worden met de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het missende blad bij de gemachtigde van belanghebbende in het ongerede is geraakt en niet aan de Belastingdienst is verzonden.
5.4.3.
Het Hof overweegt voorts dat het dossier geen aanwijzing biedt voor de, door belanghebbende ingenomen en door de inspecteur weersproken, stelling dat het missende blad in het ongerede is geraakt bij de Belastingdienst door een onzorgvuldige verwerking aldaar (het verwijderen van het nietje en het scannen). Het Hof neemt hierbij mede in aanmerking dat op de door de inspecteur ingebrachte scan van de aangifte geen vouwen of scheuren waarneembaar zijn, ook niet rond de goed zichtbare gaatjes die bij het verwijderen van het door de gemachtigde van belanghebbende aangebrachte nietje zijn achtergebleven, hetgeen juist duidt op een zorgvuldige verwerking door de Belastingdienst.
5.4.4.
In het licht van het vorenstaande acht het Hof gemachtigdes verklaringen en de aanwezigheid van de voorkant van het missende blad in het dossier van belanghebbende, in samenhang met al hetgeen overigens is ingebracht, onvoldoende om aannemelijk te maken dat het missende blad aan de Belastingdienst is verzonden.
5.5.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de aanslag niet wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende heeft daarom geen recht op vergoeding voor kosten van in de bezwaarfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. J-P.R. van den Berg, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn, als griffier. De beslissing is op 10 mei 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.