ECLI:NL:GHAMS:2022:1523

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
23-001016-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake smaadschrift door middel van spandoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1952, had een spandoek aan de gevel van zijn woning gehangen met daarop een tekst die de eer en goede naam van de benadeelde partij, [benadeelde], aantastte. De tenlastelegging betrof het opzettelijk aangeranden van de eer en goede naam van de benadeelde door middel van geschriften, met het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven aan een beschuldiging van een moordaanslag. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 900,00 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaar. De verdachte had eerder ook al een veroordeling voor smaadschrift, wat meegewogen is in de strafoplegging. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de immateriële schade vastgesteld op € 400,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de reiskosten als proceskosten toegewezen. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001016-19
datum uitspraak: 24 mei 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-236408-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1952,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 november 2018 te Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [benadeelde] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door een spandoek aan de (voor)gevel van zijn huis te hangen met daarop de tekst: ". [tekst 1] ".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere strafoplegging en tot een andere beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij komt dan de politierechter.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu de verdachte betwist dat hij het spandoek zelf heeft opgehangen. Daarnaast is op het spandoek geen naam genoemd en daarom is geen sprake van een aantasting in de eer en goede naam van de aangever [benadeelde] (verder: [benadeelde] ). Voor het publiek was niet duidelijk dat met “. [benadeelde] .” [benadeelde] zou worden bedoeld.
Het hof verwerpt dit verweer in beide onderdelen en overweegt hiertoe als volgt.
Daderschap
De verdachte en de aangever leven al jaren lang in onmin, hetgeen heeft geleid tot meerdere incidenten. In november 2016 heeft de verdachte een spandoek aan zijn woning opgehangen met de tekst “ [tekst 2] ”. De verdachte is hiervoor veroordeeld. In oktober 2018 is opnieuw een spandoek aan zijn woning opgehangen. Dit keer luidde de tekst: “. [tekst 1] .”. Dit spandoek is in beslag genomen. [1] Op 21 november 2018 – de tenlastegelegde datum – hing er voor de derde keer een spandoek aan de woning van de verdachte. De tekst was identiek aan die van het spandoek van oktober 2018: “. [tekst 1] ”.
Gegeven (i) de lang bestaande burenruzie tussen de verdachte en de aangever, (ii) het feit dat de verdachte eerder een soortgelijk spandoek met een (nagenoeg) identieke tekst aan de gevel van zijn woning heeft gehangen, (iii) dat het spandoek hing aan de woning van de verdachte, alwaar hij alleen woont en ten tijde van het tenlastegelegde ook feitelijk aanwezig was, en (iv) de inhoud van de door de verdachte aan de aangever verstuurde e-mail, is de meest voor de hand liggende conclusie dat de verdachte ook het (derde) spandoek (waarop de tenlastelegging betrekking heeft), heeft opgehangen.
De verdachte heeft de juistheid van die conclusie echter bestreden en daartoe gesteld dat iemand anders het (derde) spandoek zou hebben opgehangen. Zijn verklaringen dienaangaande zijn echter wisselend. Zo heeft hij ten overstaan van de politie verklaard dat ‘een kennis’ het spandoek heeft opgehangen, terwijl hij later, ter terechtzitting in eerste aanleg, heeft verklaard dat hij niet wist wie het heeft opgehangen. De verdachte heeft vervolgens in hoger beroep het
vermoedengeuit dat ‘een kennis of vriend’ daar verantwoordelijk voor zou moeten worden gehouden. Even later heeft hij daar verklaard dat hij toch wel weet wie het spandoek heeft opgehangen, maar deze persoon niet wil verraden en daarom zijn of haar naam niet wil noemen. De verdachte heeft aldus en ook anderszins geen enkel aanknopingspunt aangereikt teneinde zijn lezing te kunnen verifiëren. Nu de door de verdachte voorgespiegelde gang van zaken ook overigens geen enkele steun vindt in het dossier, zal het hof zijn verklaring dat een ander het in de tenlastelegging bedoelde spandoek op zijn woning heeft aangebracht, als ongeloofwaardig terzijde schuiven.
Bij die stand van zaken komt het hof tot de slotsom dat de meest voor de hand liggende conclusie als juist moet worden aanvaard. Voor het hof staat dus buiten redelijke twijfel dat de verdachte degene is geweest die het op 21 november 2018 aangetroffen spandoek aan de gevel van zijn woning heeft opgehangen.
Geadresseerde van het spandoek en ruchtbaarheid
Naar het oordeel van het hof volgt uit het samenstel van de gebezigde bewijsmiddelen voorts onmiskenbaar dat de verdachte met de aanduiding “. [benadeelde] .” op het spandoek de aangever [benadeelde] heeft bedoeld en dat dit ook voor derden glashelder is geweest. Immers, de verdachte en [benadeelde] hebben een langlopend conflict met elkaar en maken deel uit van een kleine gemeenschap/gemeente waarbinnen men goed bekend is met het conflict tussen hen beiden. Daar komt bij dat de verdachte eerder een spandoek met een dergelijke tekst, die toen de initialen van de aangever ( [benadeelde] ) bevatte, heeft opgehangen.
Waar het gaat om de bedoeling van de verdachte en de beoogde geadresseerde overweegt het hof ten overvloede nog dat de verdachte op 21 november 2021 ten overstaan van de politie heeft verklaard dat het spandoek is bedacht om de aangever “in de val te lokken met het idee dat als hij er op in zou gaan hij schuld zou bekennen” (naar het hof begrijpt: aan de gestelde ‘moord aanslag’ op de verdachte).
Op grond van dit alles en in aanmerking genomen dat het onderhavige spandoek vanaf de openbare weg goed waarneembaar was, komt het hof tot de slotsom dat de verdachte de eer en goede naam van de aangever heeft aangetast door tenlastelegging van een bepaald feit (te weten een moordaanslag) met het kennelijke doel daaraan ruchtbaarheid te geven.
Besluit
Gelet op het voorgaande kan het tenlastegelegde naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen, zoals hierna vermeld.

Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen

De raadsman heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan de anonieme buren, die zijn genoemd in het op pagina 9 van het dossier opgenomen proces-verbaal, als getuige te horen als het hof de verklaring van die buren tot het bewijs wenst te bezigen. Nu (het proces-verbaal, inhoudende) de verklaring van die buren niet tot het bewijs wordt gebezigd, is de aan het verzoek verbonden voorwaarde niet vervuld, zodat het hof op het verzoek geen beslissing hoeft te nemen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 november 2018 te Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, opzettelijk de eer en/of de goede naam van [benadeelde] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van een geschrift openlijk tentoongesteld, door een spandoek aan de (voor)gevel van zijn huis te hangen met daarop de tekst: “. [tekst 1] ”.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2018224564-1 van 21 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde politieambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 15 tot en met 16).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 november 2018 afgelegde verklaring van
aangever [benadeelde]:
Ik doe aangifte van smaad, gepleegd op
21 november 2018. Aan de gevel van zijn woning op het adres [adres 2] , heeft mijn buurman, genaamd [verdachte] , een spandoek gespannen met de tekst: “. [tekst 1] ”.
Dit is niet de eerste keer dat hij dit doet. Op 22 november 2016 ging het om een soortgelijk spandoek.
Sinds 2011 leef ik in onmin met [verdachte] . Iedereen in de buurt en veel mensen uit de wijk weten dat ik een conflict heb met [verdachte] en die weten precies dat hij dat spandoek tegen mij heeft gemaakt. Iedereen uit het dorp weet dat ik “. [benadeelde] .” ben van het spandoek. De tekst is ook niet waar.
2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2018192604-1 van 5 oktober 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde politieambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 19 tot en met 21).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 oktober 2018 afgelegde verklaring van
aangever [benadeelde]:
Op
22 november 2016heb ik aangifte gedaan van smaad en laster gepleegd door mijn buurman [verdachte] . Hij had toen een spandoek aan de gevel hangen met de tekst: “ [tekst 2] .” Ik weet dat [verdachte] toen gelijk is aangehouden en het spandoek is gelijk door de politie van de gevel gehaald.
Op
2 oktober 2018zag ik vervolgens weer een spandoek hangen aan de gevel van mijn buurman, [adres 2] . Ik zag dat op het spandoek de tekst stond : “. [tekst 1] .” De [benadeelde] en de [benadeelde] waren nu weggelaten. [benadeelde] staat voor mijn voornaam [benadeelde] en [benadeelde] voor mijn achternaam.
Iedereen in de buurt en veel mensen uit de wijk weten dat ik een conflict heb met [verdachte] en die weten precies dat hij dat spandoek tegen mij heeft gemaakt.
[verdachte] doelt op een incident van 16 maart 2013, hij heeft toen een valse aangifte tegen mij gedaan van doodslag.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2018224564-2 van 21 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde politieambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 4 tot en met 5).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de politieambtenaar:
Op 21 november 2018 kreeg ik de melding te gaan naar de [adres 3] . Daar zou een burenruzie hebben plaatsgevonden met de buurman van [adres 2] . Op [adres 3] staat [benadeelde] ingeschreven en op [adres 2] staat [verdachte] ingeschreven.
Op 21 november 2018 was ik ter plaatse. Ik werd bij de woning van [verdachte] aangesproken door een man welke mij opgaf te zijn [verdachte] .
Het spandoek [het hof begrijpt het spandoek waarop staat: “. [tekst 1] ”] hangt aan de gevel van [verdachte] en is vanaf de openbare weg goed waarneembaar en is ongeveer 2,5 meter bij 50 centimeter. Ik heb een foto van het spandoek gemaakt.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2018224564-3 van 21 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde politieambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 7 tot en met 8).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de politieambtenaar:
Mij is ambtshalve bekend dat de (buren)ruzie tussen [verdachte] en [benadeelde] in 2011 is gestart. Er zijn tientallen incidenten geweest tussen beide buren [het hof begrijpt: de verdachte en de aangever]. Er zijn meerdere ketenpartners, waaronder de gemeente Hollands Kroon en buurtbemiddeling bij betrokken geweest. De percelen [het hof begrijpt: het perceel van [verdachte] aan de [adres 2] en het perceel van [benadeelde] aan de [adres 3] ] liggen aan een doorgaande weg in een kleine gemeenschap. Mij is ambtshalve bekend dat de ruzie tussen [verdachte] en [benadeelde] bekend is bij de buurtbewoners en gemeente. Dit komt ook doordat de heer [verdachte] daar geen geheim van maakt naar de buitenwereld toe. Hij doet dit in woord en geschrift.
5.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1100-2018224564-9 van 21 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde politieambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s 30 tot en met 33).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de vragen (V) van de politieambtenaar en, in antwoord (A) daarop, als de op 21 november 2018 afgelegde verklaring van
de verdachte:
V = Met wie woont u op de [adres 2] ?
A = Niemand.
V = Uw buurman heeft op 22 november 2016 ook al een keer aangifte gedaan, omdat u een spandoek aan de gevel had gehangen met de tekst “ [tekst 2] ”. U heeft daarvoor een dagvaarding ontvangen. Hoe is die zaak afgelopen?
A = Ik ben veroordeeld. Een kennis heeft het spandoek bedacht om hem in de val te lokken met het idee dat als hij er op in zou gaan hij schuld zou bekennen.
V = De buurman heeft vandaag wederom aangifte gedaan van smaad/laster, omdat er een spandoek bij u aan de gevel hing met de tekst “. [tekst 1] ”. Ik laat u nu een foto zien van het spandoek [het hof begrijpt: de voormelde door politieambtenaar [verbalisant 3] gemaakte foto] . Herkent u dit spandoek?
A = Ja.
V = Volgens een getuige hangt het spandoek er al zeker een week. Hoe zit dat?
A = Dat kan wel kloppen.
V = Doet u vrijwillig afstand van het spandoek?
A = Nee. Ik wil hem terug.
6.
Een geschrift dat slechts in samenhang met de andere bewijsmiddelen is gebezigd, te weten een afdruk van een e-mailbericht (doorgenummerde pagina 6 van het aanvullend dossier).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 29 nov. 2018 schreef [verdachte] < [emailadres] >
Het spandoek is geseponeerd dus niet strafbaar, als je wil dat het wegblijft zal er wat in de brievenbus moeten komen. Anders laat ik het er 1 jaar lang hangen.
7.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 maart 2019.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb een conflict met [benadeelde] gehad. Het kan zijn dat het spandoek [het hof begrijpt: het op 21 november 2018 aangetroffen spandoek] aan mijn woning heeft gehangen. Ik was toen thuis. Ik heb waarschijnlijk wel de mail gestuurd aan [benadeelde] over “iets in mijn brievenbus doen en anders laat ik het spandoek hangen”.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
smaadschrift.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en zijn buurman hebben al jarenlang een onderling conflict, hetgeen ook binnen hun woonplaats alom bekend is. In het kader van dat conflict heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan smaadschrift jegens zijn buurman door een spandoek aan de voorgevel van zijn woning te hangen met daarop de beschuldiging dat hij – zijn buurman – in 2013 een moordaanslag heeft gepleegd. De aangever is door de tekst op het spandoek in zijn eer en goede naam aangetast. Dat deze aantasting plaatsvond binnen de directe woonomgeving/gemeenschap van de aangever, waardoor hij er bij herhaling in zijn dagelijks leven mee wordt geconfronteerd, is een omstandigheid die het hof ten nadele van de verdachte bij de strafoplegging betrekt.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 april 2022 is de verdachte eerder ter zake van smaadschrift onherroepelijk veroordeeld, hetgeen eveneens in zijn nadeel weegt.
Vanwege de omstandigheden waaronder het feit is begaan en het gegeven dat de verdachte zich eerder aan eenzelfde feit heeft schuldig gemaakt, is het hof, evenals de rechter in eerste aanleg, van oordeel dat een forse geldboete op zijn plaats is.
Omdat voornoemde eerdere veroordeling ook een smaadschrift betrof gericht tegen dezelfde buurman en het conflict tussen hen beiden nog altijd speelt, acht het hof het daarnaast van belang dat een niet mis te verstaan signaal aan de verdachte wordt gegeven dat hij zich dient te onthouden van het plegen van (dergelijke) strafbare feiten. Net als de rechter in eerste aanleg, zal het hof daarom ook een voorwaardelijke gevangenisstraf op leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete € 1.000,00 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Immers, het hoger beroep is ingesteld op 15 maart 2019, terwijl het hof eerst thans – ruim drie jaren later – arrest wijst. Hierin wordt aanleiding gezien de passend geachte geldboete met € 100,00 te verminderen.

Beslag

Het bewezenverklaarde is begaan met behulp van het inbeslaggenomen en niet teruggegeven spandoek van de verdachte. Dat voorwerp zal om die reden verbeurd worden verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 610,47 (bestaande uit € 10,47 aan reiskosten en € 600,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 40,47. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de volledige vordering tot schadevergoeding moet worden toegewezen.
De raadsman heeft het hof verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op het gevoerde vrijspraakverweer.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals uit het voorgaande volgt, staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Aldus heeft hij onrechtmatig jegens de benadeelde partij gehandeld. Hij is dan ook naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die daarvan het rechtstreekse gevolg is geweest.
De opgevoerde reiskosten voor het bezoek aan Slachtofferhulp ad € 10,47 zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv, maar dienen onder proceskosten in de zin van artikel 532 Sv te worden geschaard. Voor zover deze kosten zijn opgevoerd als materiële schade wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Het hof begrijpt de vordering aldus dat de benadeelde partij de kosten (ook) heeft willen opvoeren als proceskosten en zal de reiskosten als proceskosten toewijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Immers, de verdachte heeft de eer en goede naam van de benadeelde partij aangetast (artikel 6:106 aanhef en onder b, BW), terwijl dit deel van de vordering door de verdediging niet gemotiveerd is betwist en het hof dat ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade naar billijkheid vast op € 400,00. Daarbij is rekening gehouden met de aard en ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, alsmede de vergoedingen die in soortgelijke gevallen door rechters zijn toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen. Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering in zoverre wordt afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 33, 33a, 36f en 261 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 900,00 (negenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
18 (achttien) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 spandoek (goednummer: G954311).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst het tot compensatie van immateriële schade strekkende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 10,47 (tien euro en zevenenveertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) bestaande immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 november 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. C.N. Dalebout en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 mei 2022.
Mr. De Bont is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2018192604-4 van 5 oktober 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde politieambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina 11).