ECLI:NL:GHAMS:2022:1524

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
23-000658-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging door veelvuldig contact en het plaatsen van informatie over het slachtoffer op internet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1997, werd beschuldigd van belaging van het slachtoffer, [slachtoffer], door gedurende een periode van anderhalf jaar veelvuldig te bellen, e-mails te sturen, onaangekondigd op bezoek te komen en berichten, foto's en video's op internet te plaatsen. De tenlastelegging omvatte gedragingen die de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer ernstig hebben aangetast, met als doel haar te dwingen iets te doen of te dulden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks herhaalde verzoeken van het slachtoffer om te stoppen, doorging met zijn gedrag, wat leidde tot angst en hinder voor het slachtoffer.

Het hof heeft de eerdere uitspraak van de politierechter vernietigd en de verdachte in verminderde mate toerekenbaar geacht, mede door een autismespectrumstoornis. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken, met bijzondere voorwaarden waaronder een contact- en locatieverbod ten opzichte van het slachtoffer. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, en heeft rekening gehouden met de psychologische rapportages die de vermindering van toerekenbaarheid onderbouwden. De uitspraak benadrukt de impact van de gedragingen van de verdachte op het leven van het slachtoffer en de noodzaak van bescherming tegen herhaling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000658-21
datum uitspraak: 24 mei 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-264599-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1997,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 februari 2017 tot en met 24 december 2018 te Amsterdam en/of Scharwoude althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door veelvuldig te bellen en/of mailtjes te sturen en/of (onaangekondigd) op bezoek te komen en/of berichten, foto's en video's op internet te plaatsen, met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juni 2017 tot en met 24 december 2018 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door veelvuldig te bellen en mailtjes te sturen en (onaangekondigd) op bezoek te komen en berichten, foto’s en video’s op internet te plaatsen, met het oogmerk [slachtoffer] te dwingen iets te doen en/of te dulden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018252939-1 van 19 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , (doorgenummerde pagina’s 03 tot en met 08).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 december 2018 afgelegde verklaring van
aangever [slachtoffer]:
Ik ben stelselmatig lastiggevallen door een man genaamd [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1997. [verdachte] heeft mij de afgelopen twee jaar ontelbare keren via de telefoon lastig gevallen, via mailtjes, door ongewild bij mij thuis (de woning van mijn ouders) te komen, door ongewild cadeautjes langs te brengen, vele berichten, foto’s en video’s te plaatsen op internet ([website 1], [website 2] ), mij tijdens mijn studie aan de [opleiding] lastig te vallen, door voortdurend te proberen met mij in gesprek te komen en door het via anderen met mij in contact proberen te komen. Ook plaatst hij lasterlijke berichten op internet.
In juni 2017 belde [verdachte] dertig keer achter elkaar mijn mobiele telefoonnummer. Toen ik [verdachte] aan de lijn kreeg en er niets aan de hand bleek te zijn, heb ik hem gezegd dat ik hem niet meer wilde spreken en heb ik hem ook gezegd dat hij mij niet meer mocht bellen.
Ik heb hem geblokkeerd op [blokkade] , omdat ik geen contact meer met hem wilde hebben.
In de maand augustus [het hof begrijpt: 2017] heeft [verdachte] op [website 1] een nep-account aangemaakt onder een schuilnaam ‘ [schuilnaam] ’. Hij heeft mij vanaf 13 augustus 2017 te 12:40 uur tot 14 augustus 2017 te 16:55 uur in totaal 197 berichten gestuurd via dit account. In totaal heeft hij mij meer dan 200 berichten gestuurd in twee dagen tijd.
Op 10 oktober 2017 nam [verdachte] weer contact met mij op via een mailtje.
Op 31 oktober 2017 stuurde [verdachte] mij een e-mail waarin hij beschrijft dat hij mij alleen nog maar persoonlijk wil spreken, niet meer per e-mail. Ik heb daarop niet gereageerd.
Op 3 november 2017 stuurde [verdachte] mij 4 mailtjes. Daarin gaf hij onder andere aan een cadeautje bij mij achter te laten. Ik trof een grote knuffelbeer aan.
Ik ben bang dat [verdachte] mij in de [opleiding] tijdens mijn studie opzoekt of dat ik hem thuis bij mijn ouders in de buurt tegen kom. Ik ben hierdoor toen wel super bang geworden. Ondanks dat ik vele keren aan [verdachte] heb aangegeven dat ik geen contact meer met hem wil, blijft hij proberen om met mij in gesprek te komen.
[verdachte] vraagt op 11 november 2017 om 50 ‘Instagram foto’s’ van mij naar hem toe te sturen. Dit vroeg hij via meerdere e-mails.
In november 2017 heb ik om de vijf minuten een mail van hem ontvangen. In totaal waren dit 600 e-mails.
Op 13 november 2017 wachtte [verdachte] mij op bij de [opleiding] aan de [opleiding] . Ik heb hem toen wederom verteld dat hij mij aan het stalken was en dat ik dat niet oké vond.
Op 20 november 2017 heeft [verdachte] een aantal bewerkte foto’s van mij geplaatst op internet, op zijn [blokkade] -pagina. Daar heeft hij mijn personalia bij vermeld, mijn telefoonnummer en dat ik [opleiding] . Om 22:30 uur stuurde [verdachte] mij een e-mail waarin hij mij vraagt een filmpje van mijzelf te maken waarop ik huil. In de periode hierna heeft [verdachte] mijn gegevens vaker aan mensen die hij kent verstuurd. Ook plaatste hij wederom vele foto’s van mij op internet.
Op 12 januari 2018 werd ik op de [opleiding] aangesproken door een mij onbekende studiegenote. Zij had allemaal bewerkte foto’s van mij op internet zien staan. [verdachte] had deze foto’s op 23 november [het hof begrijpt: 2017] online gezet. Bij de foto’s stonden ook mijn naam en woonplaats vermeld. Nog dezelfde avond ben ik met mijn ouders naar het huis van [verdachte] en [naam 1] [het hof begrijpt: de vader van de verdachte] gegaan. Wij hebben met hen gesproken over de op internet geplaatste foto's en over alles wat er de maanden daarvoor was gebeurd. [verdachte] nam ons echter niet serieus. Hij weigerde de foto’s van internet te verwijderen. Ik heb hem tevens gezegd dat hij mij nooit meer mag benaderen. Ik heb hem ook gezegd dat hij niks meer over mij op internet mag zetten en dat hij geen contact meer met mij mag opnemen. Op 14 januari 2018 heeft [verdachte] een uitgebreid verslag gedeeld op internet. In tien A-viertjes vertelt hij woord voor woord wat alle betrokkenen in het gesprek van 12 januari hebben gezegd. [verdachte] heeft in het verslag de namen veranderd, maar hij heeft er wel bij gezet dat het om een 20-jarige blonde [opleiding] student met een grote neus en dunne beentjes gaat.
In maart [het hof begrijpt: 2018] heeft [verdachte] weer een filmpje van mij op internet gezet. Tevens heeft hij mij gechanteerd onder de dreiging wederom foto's van mij op internet te zetten.
Op 14 april [het hof begrijpt: 2018] plaatst [verdachte] via een meisje, [naam 2] , op [website 2] een aantal vragen. In deze vragen wordt mijn naam genoemd. [verdachte] geeft hierop lugubere antwoorden. Nog dezelfde dag en de dagen daarna plaatst [verdachte] berichten over mij op de [website 2] -pagina van de eerder genoemde [naam 2] . In deze berichten probeert [verdachte] mij in een negatief daglicht te plaatsen.
In juni [het hof begrijpt: 2018] volgen nog vele berichten van [verdachte] op [website 2] .
In november 2018 heeft [verdachte] wederom enkele berichten op [website 2] geplaatst.
2.
Een proces-verbaal van 3 september 2020, opgemaakt door mr. P. van Steijnen, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 september 2020 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
getuige [slachtoffer]:
U houdt mij voor dat ik in mijn aangifte heb verteld dat het gedrag van [verdachte] invloed heeft gehad op mijn dagelijkse dingen en u vraagt mij of ik daar wat meer over kan vertellen. Het beheerste op een gegeven moment mijn hele leven. Ik moest steeds op mijn hoede zijn of hij niet weer iets zou doen.
3.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-201825939-6 van 24 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 124 tot en met 130).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de vragen (V) van de verbalisanten en, in antwoord (A) daarop, als de op 24 december 2018 afgelegde verklaring van
verdachte:
V: [slachtoffer] heeft aangegeven dat jij haar vele e-mails stuurt, een keer zelfs 600 op één dag?
A: Ik moet toegeven, eind 2017 heb ik haar wel veel gestuurd. Ik had een script geschreven, dat elke 5 minuten een mail zou sturen. Dat was misgegaan waardoor hij elke minuut een mail stuurde.
V: [slachtoffer] heeft ook aangegeven dat jij op onder andere [website 2] dingen van en over haar post.
A: Ik moest in maart 2018 bij de beveiliging van de [opleiding] komen, en daar was ik heel boos over. Toen heb ik op [website 2] mijn frustratie geuit, ik had aangegeven dat [slachtoffer] bij de [opleiding] geklaagd had en dat als ik toch contact met haar zou opnemen dat ik voor een jaar geschorst zou worden.
V: [slachtoffer] heeft verklaard dat jij haar in juni 2017 wel eens 30 keer achter elkaar opgebeld, klopt dat?
A: Ik denk dat het iets minder vaak geweest is dan 30 keer.
V: Heb jij een [website 1] -account aangemaakt met de naam [schuilnaam] ?
A: Ja
V: Heb jij bewerkte foto’s van [slachtoffer] op je [blokkade] -pagina geplaatst?
A: Ja, die had ik in het verleden geplaatst, die heb ik 12 januari 2018 er af gehaald. Ik had het idee dat ze mij aan het negeren was. Toen had ik besloten om fotobewerkingen die ik had gemaakt zou posten. En nadat ik het gepost had kwam [slachtoffer] online, ze zag dat de fotobewerkingen gepubliceerd waren. Ze had mij geblokkeerd. Ze had gehuild. Haar moeder had mijn papa gebeld. En mijn papa had gebeld naar huis, dat ik die meteen moest verwijderen. De volgende dag wilde ik mijn excuses aanbieden, fietste naar haar huis in de ochtend. Ik ben er vier keer heen gegaan.
De tweede keer dat ik fotobewerking geplaatst had was eind november 2017. Ik vond het behoorlijk frustrerend, alles wat ik haar stuurde negeerde ze.
Ik heb haar een mail gestuurd waarin ik mijn excuses heb aangeboden. Vervolgens heb ik geschreven dat ik de komende zondag langs zou komen om persoonlijk mijn excuses aan te bieden. Ik kreeg een mail waarin ze zei: “Nee [verdachte] , ik wil niet dat je langs komt. Je moet wachten tot ik contact met jou opneem.” Toen ben ik toch langs gegaan. Toen deed [naam 6] open die zei “Je moet weggaan, ze wil je niet zien.” Toen was ik weer boos geworden en heb ik de foto’s die ik aanvankelijk had verwijderd, weer op [blokkade] geplaatst. Ik heb de foto’s weer online gezet en haar een email gestuurd: “ [slachtoffer] kijk maar even in mijn [blokkade] , dat zal je wel leuk vinden.” Mijn papa zei: “Je moet ze er nu af halen anders moet je het huis uit.” Ik heb ze verwijderd, maar ik was het daar niet mee eens. Toen heb ik drie dagen later de fotobewerkingen er weer op geplaatst. Dus van eind november [het hof begrijpt: 2017] tot 12 januari 2018 hebben die foto’s er op gestaan.
V: Had jij ook [slachtoffer] haar naam en telefoonnummer vermeld bij die foto’s op jouw
[blokkade] pagina?
A: Ja.
V: Heb jij, in april 2018, op [website 2] geantwoord: “ [slachtoffer] permanent onschadelijk maken natuurlijk.”? Jouw naam staat erbij, dan kom ik al snel bij jou uit?
A: Dat klopt, maar dat is een hypothetische situatie.
4.
Een proces-verbaal van 27 december 2018, opgemaakt door mr. P.M. Wamsteker, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 27 december 2018 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
verdachte:
Het klopt dat ik op 14 januari 2018 een verslag heb gedeeld op internet van het gesprek van 12 januari 2018.
U houdt mij voor dat [slachtoffer] heeft verklaard dat ik in maart 2018 een filmpje van haar op internet heb gezet. Dat klopt.
U houdt mij voor de gebeurtenissen van 13 en 14 april 2018, zoals beschreven in de aangifte. Het klopt dat een meisje hypothetische vragen aan mij heeft gesteld via [website 2] . Ik kende dat meisje, die die vragen stelde, via internet. Ik had haar gevraagd om mij wat ‘wat zou jij doen als-vragen’ te stellen met [slachtoffer] er in, omdat dat meisje creatief is met het verzinnen van interessante situaties.
Het klopt dat ik in juni 2018 berichten over [slachtoffer] heb geplaatst op [website 2] . Voor zover ik weet heb ik daarin alleen antwoorden gegeven op vragen van het meisje [naam 2] .
U houdt mij voor dat ik volgens [slachtoffer] op 5 november 2018 beledigende teksten over haar had geplaatst op [website 2] . Van [slachtoffer] heb ik geschreven dat zij een grote neus en dunne beentjes heeft en blond haar.
U houdt mij voor dat ik volgens [slachtoffer] op 18 november 2018 een bericht op [website 2] heb geplaats over het feit dat ik er naar uitkijk een computerspelletjes te maken waarin er een vogel is die op een blondharig meisje met een grote neus en dunne beentjes moet poepen. Dat klopt.
U houdt mij de passage voor met betrekking tot hetgeen ik op 9 augustus 2017 heb gestuurd over bewerkte foto’s van [slachtoffer] . Ik was trots dat het goed gelukt was die foto’s te bewerken en wilde ze aan twee vrienden sturen.
U vraagt of ik mij kan voorstellen dat dit soort gedrag als dwingend wordt ervaren. Ja, ik zie nu in dat dit soort gedrag verkeerd is.
5.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 maart 2021.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik gebruik [website 2] , ik beantwoord de vragen die ik op die website krijg. Ook gebruik ik [blokkade] . Ik gebruik sinds 2015 een account onder de naam [schuilnaam] .
In juni [het hof begrijpt: 2017] was ik naar het huis van aangeefster gefietst om haar te spreken, maar zij was niet thuis. Ik ging naar huis en belde haar op. Er werd niet opgenomen, dus toen heb ik nog een paar keer geprobeerd haar te bellen.
Het klopt dat ik aangeefster in juni 2017 meerdere keren heb opgebeld. Op 31 juli 2017 heb ik geschreven dat ik het niet leuk vond dat aangeefster mijn berichten negeerde.
In augustus 2017 heb ik aangeefster via de naam [schuilnaam] berichten verstuurd. Ik stuurde haar berichten, omdat ik probeerde contact met aangeefster te krijgen.
In november 2017 heb ik een cadeautje naar aangeefster gebracht. Ook heb ik in november 2017 via een Pythonscript berichten naar aangeefster gestuurd. Het was de bedoeling dat zij elke vijf minuten berichten zou ontvangen. Zij zou haar e-mail openen en veel berichten zien. Ik wilde haar ertoe bewegen om contact met mij op te nemen.
Ik heb aangeefster op 13 november 2017 opgezocht aan de buitenkant van de [opleiding] op de [opleiding] om haar te spreken. Ik heb erover nagedacht hoe ik bij de [opleiding] kom. Ik heb aangeefster nadien een bericht gestuurd waarin ik mijn excuses maakte voor de 600 berichten en waarin ik aangaf dat ik haar niet meer op de [opleiding] zou opzoeken. Ik heb aangeefster ook een e-mail gestuurd waarin stond dat ik langs wilde komen om het uit te praten. Aangeefster schreef mij dat ze niet wilde dat ik langs zou komen nadat ik de 600 berichten naar haar had gestuurd. Ik wilde het graag opgelost hebben, dus reed ik naar haar huis.
Op 31 oktober 2017 heb ik een e-mail gestuurd aan een medewerker van de [opleiding] en aangeefster over dat ik een spookmasker zou opzetten en naar de [opleiding] zou gaan. Het was een grap van mij, ik was niet van plan het te doen.
Eind november 2017 heb ik foto’s van aangeefster bewerkt, deze heb ik op [blokkade] gezet en naar [naam 2] gestuurd. Bij deze fotobewerkingen heb ik de naam van aangeefster en haar woonplaats gezet. Eenmaal heb ik haar telefoonnummer erbij gezet. Ik heb de foto’s verwijderd, omdat ik begreep en merkte dat zij hieronder leed. Ik heb in die periode ook een filmpje van haar online gezet. Ik heb een verslag gemaakt van het gesprek dat wij op 12 november hebben gehad en dit op internet geplaatst. Dit verslag was geanonimiseerd, maar als je aangeefster kent en weet dat wij contact hebben, dan kun je de connectie wel maken.
Begin maart 2018 heb ik een filmpje van aangeefster op [website 3] geplaatst dat van haar account was verdwenen. Naar aanleiding van het plaatsen van de video heb ik in maart 2018 contact gehad met aangeefster over het filmpje. In maart 2018 heb ik aangeefster ook een bericht gestuurd dat ik wilde dat zij [naam 2] feliciteerde met haar verjaardag en dat ik anders foto’s online zou plaatsen. Ik wist dat aangeefster van dit bericht zou kunnen schrikken.
Op 13 april 2018 heb ik [naam 2] op [website 2] gevraagd om mij vragen te stellen over aangeefster, hierbij heb ik aangeefsters telefoonnummer vermeld. Ik heb op [website 2] gereageerd op de vraag “Wat zou jij doen als [slachtoffer] het oog van [naam 3] eruit probeert te lepelen?”.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft primair gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte erachter was gekomen dat hij een verwante had (de aangeefster) en ‘het enige wat hij wilde was contact met dit familielid’. Dat hij dit ‘kennelijk verkeerd heeft aangepakt’, maakt nog niet dat sprake is van belaging. De verdachte was zich, gelet op de familieband, van geen kwaad bewust zodat er geen sprake was van opzet. Ook had hij ‘geen oogmerk in juridische zin’. De raadsvrouw heeft het hof subsidiair verzocht de tenlastegelegde periode te bekorten.
Het hof overweegt als volgt.
Rond zijn negentiende kwam de verdachte erachter dat hij verwant was aan de aangeefster [slachtoffer] , en zocht hij contact met haar. [slachtoffer] was daar in eerste instantie blij mee. Al vrij snel namen de contacten echter een vorm aan die [slachtoffer] (bepaald) niet prettig vond en stelde zij daar geen prijs meer op. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de verdachte vervolgens op indringende en bijna obsessieve wijze gedurende een periode van ongeveer anderhalf jaar heeft geprobeerd met de aangeefster in contact te (blijven) komen. Hij heeft dit onder meer gedaan door haar te bellen, veelvuldig (honderden keren in korte tijd) te mailen, berichten te plaatsen op internet en haar fysiek op te zoeken. De aangeefster heeft herhaaldelijk, op verschillende manieren en tijdstippen, aan de verdachte te kennen gegeven van zijn toenaderingen niet te zijn gediend, terwijl ook de vader van de verdachte hem in niet mis te verstane bewoordingen heeft gezegd dat hij foto’s moest verwijderen die hij op internet had geplaatst. Het kan dan ook niet anders dan dat de verdachte wist dat het slachtoffer niet wilde dat hij contact met haar opnam en wilde dat hij stopte met zijn gedrag. Dit heeft de verdachte er echter niet van weerhouden door te gaan met zijn pogingen contact te krijgen, zelfs toen hij wist dat het slachtoffer had gehuild nadat hij fotobewerkingen van haar op internet had geplaatst. De gevolgen zijn groot geweest voor het slachtoffer; zij voelde zich door het gedrag van de verdachte gehinderd in haar persoonlijke leven, dat daar op enig moment volledig door werd beheerst, en had vrees voor de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte zoals die uit het voorgaande en de bewijsmiddelen blijken, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Voorts blijkt hieruit dat de verdachte deze inbreuk opzettelijk heeft gemaakt, dat die wederrechtelijk was, en dat die door hem is gedaan met het oogmerk het slachtoffer te dwingen iets te doen en/of te dulden. Immers, de verdachte volhardde in het maken van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer terwijl hem duidelijk was dat zij dit niet wilde, en hij deed dit om haar ertoe te bewegen contact met hem op te nemen (en/of te dulden). De enkele omstandigheid dat er tussen de verdachte en het slachtoffer een familierechtelijke relatie bestaat, maakt dit niet anders. Daarom verwerpt het hof het tot integrale vrijspraak strekkende verweer.
Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het begin van de bewezenverklaarde periode op een iets later moment ligt dan in de tenlastelegging tot uitgangspunt is genomen. Daarbij gaat het hof ervan uit dat het contact in eerste instantie met wederzijds goedvinden plaatsvond. Als startdatum van de bewezenverklaarde periode neemt het hof de maand juni 2017: de maand waarin de verdachte het slachtoffer veelvuldig (dertig keer achter elkaar) telefonisch benaderde en zij hem vertelde geen prijs op te stellen op contact. Het hof ziet, anders dan de verdediging, echter geen aanleiding om tot bewezenverklaring te komen van een andere (eerdere) ‘einddatum’ dan is tenlastegelegd, gezien de in de bewijsmiddelen weergegeven handelingen van de verdachte en de data waarop die plaatsvonden.
Het hof acht aldus bewezen dat de verdachte zich aan de tenlastegelegde belaging schuldig heeft gemaakt zoals hiervoor vermeld.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van één jaar. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld en daarnaast zijn er vrijheidsbeperkende maatregelen in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgelegd en die dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft het hof, in geval van een bewezenverklaring, verzocht aan de verdachte geen straf op te leggen, zoals bedoeld in artikel 9a Sr, nu strafoplegging geen doel meer dient.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer anderhalf jaar schuldig gemaakt aan belaging door het slachtoffer veelvuldig te bellen, e-mails te sturen, (onaangekondigd) bij haar op bezoek te komen en berichten, foto’s en video’s in verband met haar op internet te plaatsen. Het slachtoffer werd ongewild met de verdachte geconfronteerd in haar directe persoonlijke leef(woon)omgeving, op de plek waar zij studeerde, en op het internet. Het handelen van de verdachte beheerste op enig moment het leven van het slachtoffer volledig en veroorzaakte sterke angstgevoelens bij haar. Ondanks meerdere waarschuwingen en zelfs een gesprek waarbij het slachtoffer en haar ouders, en de verdachte en zijn vader aanwezig waren, en waarin de verdachte wederom is duidelijk gemaakt dat zijn gedrag moest stoppen, is hij doorgegaan. Het staat dan ook niet ter discussie dat het gaat om een ernstig strafbaar feit met grote, langdurige gevolgen voor het slachtoffer.
Ofschoon gelet op de aard en ernst van het feit een (forse) onvoorwaardelijke straf in beginsel passend is, ziet het hof daar op grond van het navolgende vanaf. Psycholoog [naam 4] heeft op 5 juli 2019 een rapport uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte. [naam 4] heeft geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een autismespectrumstoornis en geen ziektebesef heeft. Deze pathologie is chronisch van aard en heeft sterk doorgewerkt in de totstandkoming van het tenlastegelegde. Daarom adviseert de psycholoog het ten laste gelegde feit in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. In de kern komen deze bevindingen overeen met de conclusies van klinisch forensische psycholoog [naam 5] die – op verzoek van de verdediging – op 20 oktober 2020 een rapport heeft uitgebracht betreffende een ‘forensisch-psychologisch tegenonderzoek’. Nu voornoemde conclusies van de rapporteurs worden gedragen door hun bevindingen, neemt het hof die over en maakt deze tot de zijne. Het hof rekent de bewezenverklaarde feiten de verdachte daarom in verminderde mate toe.
Voorts heeft de reclassering op (onder meer) 22 april 2022 over de verdachte gerapporteerd. Uit dit rapport volgt dat de verdachte gedurende veertien maanden in een zogenoemd schorsingstoezicht heeft gelopen, waarin hij zich aan de voorwaarden (waaronder een contact- en locatieverbod) heeft gehouden. De – in eerste instantie beoogde – behandeling bij de GGZ heeft niet plaatsgevonden. De reclassering concludeert dat zij weinig invloed kan hebben om te komen tot een gedragsverandering en het vergroten van zelfinzicht bij de verdachte, terwijl het de verdachte ontbreekt aan ontvankelijkheid voor behandeling of begeleiding. De reclassering stelt dat het delictgedrag met name lijkt te zijn gestopt door externe begrenzing.
In de omstandigheid dat het bewezenverklaarde de verdachte in sterk verminderde mate wordt toegerekend, de omstandigheid dat hij met name vanwege externe begrenzing lijkt te zijn beperkt in zijn delictgedrag, en teneinde de kans op herhaling te verminderen, ziet het hof aanleiding aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daarbij bijzondere voorwaarden te stellen. Meer specifiek zal aan hem, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten, in het bijzonder jegens het slachtoffer, een contact- en locatieverbod worden opgelegd. Het hof ziet termen om de duur van de proeftijd te beperken tot één jaar, nu de verdachte langdurig onder toezicht heeft gestaan gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis en de door de politierechter opgelegde contact-, locatie- en mediaverboden dadelijk uitvoer waren verklaard.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht weken passend en geboden. Hierin ligt besloten dat het hof van oordeel is dat, alhoewel het bewezenverklaarde geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden, gelet op de aard en de ernst daarvan (stellig) niet kan worden volstaan met toepassing van artikel 9a Sr.
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Immers, de verdachte is op 24 december 2018 in verzekering gesteld, terwijl de politierechter eerst op 12 maart 2021 – meer dan twee jaren later – vonnis heeft gewezen. Hierin wordt aanleiding gezien de voorwaardelijke gevangenisstraf van acht weken met twee weken te bekorten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 1 (één) jaar ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onthoudt van alle contact, direct of indirect, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1997.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd niet bevindt binnen een straal van 500 meter van het adres [adres 2] .
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. C.N. Dalebout en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 mei 2022.