ECLI:NL:GHAMS:2022:1528

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
23-000721-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met vrijspraak poging zware mishandeling en verwerping beroep op psychische overmacht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1957, was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging in vereniging en poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 3 juni 2015 op de Rijksweg A4, waar de verdachte en een medeverdachte de aangever met een zaklamp en met vuisten hebben mishandeld. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak gevraagd voor de poging zware mishandeling en heeft een beroep gedaan op psychische overmacht, wat door het hof werd verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht voor de poging zware mishandeling, maar dat het subsidiair ten laste gelegde feit van openlijke geweldpleging wel bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 125 uren, waarvan 62 uren voorwaardelijk, en de vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact op de lichamelijke integriteit van de aangever, evenals de onveiligheid die dergelijke misdrijven in het verkeer met zich meebrengen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000721-17
datum uitspraak: 4 april 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 21 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-109123-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1957,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2022 en 20 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 3 juni 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, (krachtig)
- met een (maglite) zaklamp, in elk geval met een zwaar en/of hard voorwerp, op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of (andere) delen van het lichaam van die [benadeelde] heeft geslagen en/of
- ( met gebalde vuist) op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of (andere) delen van het lichaam van die [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- ( met geschoeide voet) op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of (andere) delen van het lichaam, van die [benadeelde] heeft geschopt en/of getrapt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 3 juni 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de rijksweg A4 ter hoogte van Hoofddorp, in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal (krachtig)
- met een (maglite) zaklamp, in elk geval met een zwaar en/of hard voorwerp, slaan op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of (andere) delen van het lichaam van [benadeelde] en/of
- ( met gebalde vuist) slaan en/of stompen op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of (andere) delen van het lichaam van [benadeelde] en/of
- ( met geschoeide voet) schoppen en/of trappen op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of (andere) delen van het lichaam van [benadeelde].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring (pleegplaats) en strafoplegging komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is – overeenkomstig de standpunten van de advocaat-generaal en de raadsman – niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

In hoger beroep gevoerd verweer en ingediende voorwaardelijke verzoeken

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe – kortgezegd – aangevoerd dat het voor de verdachte, gelet op zijn positie en lichamelijke beperkingen, feitelijk onmogelijk was om de aangever met zijn linker- of rechterhand bij de kraag te vatten en hem tegelijkertijd met zijn linker- of rechterhand, met daarin de Maglite zaklamp, in de deuropening van het bestuurdersportier te slaan. Ter onderbouwing heeft de raadsman verzocht om een reconstructie te laten uitvoeren, teneinde aan te tonen dat de ten laste gelegde handelingen voor de verdachte niet uitvoerbaar waren. Voorts heeft de raadsman bepleit dat als de verdachte de aangever met zijn linkerhand zou hebben geslagen, het letsel van de aangever groter zou moeten zijn geweest. De raadsman heeft daartoe het voorwaardelijke verzoek gedaan om een letsel-/verkeersdeskundige te benoemen. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] onbetrouwbaar zijn en dus niet als bewijsmiddel kunnen dienen. Hij heeft het hof verzocht om de rechtspsychologen, [naam 1], [naam 2] of [naam 3], te benoemen als deskundige, ten einde een oordeel te geven over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen, nu deze verklaringen op essentiële onderdelen van elkaar verschillen en de rechter niet over de betrouwbaarheid kan oordelen.
Het hof overweegt als volgt.
Het verzoek tot het laten uitvoeren van een reconstructie wordt afgewezen. Gelet op de onderbouwing van dit verzoek en de inhoud van het dossier, waaronder tevens de gebezigde bewijsmiddelen, acht het hof zich voldoende voorgelicht en het uitvoeren van een dergelijke reconstructie dus niet noodzakelijk.
Het voorwaardelijke verzoek tot het benoemen van een letsel-/verkeersdeskundige wordt eveneens afgewezen, nu, gelet op de onderbouwing van het verzoek en de aard van het bewezenverklaarde feit, de noodzaak tot het benoemen van zo’n deskundige niet is gebleken.
Tot slot wordt het verzoek tot het benoemen van één van de drie verzochte rechtspsychologen eveneens afgewezen. Het is aan het hof om de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen te beoordelen en te waarderen. De noodzaak tot het desondanks benoemen van zo’n deskundige is – gelet op de onderbouwing van het verzoek – niet gebleken.
Tot slot overweegt het hof dat het door de raadsman gevoerde verweer, inhoudende dat het voor de verdachte feitelijk onmogelijk was de ten laste gelegde handelingen te verrichten, zijn weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof verwerpt derhalve dit verweer.
Gelet op het voorgaande oordeelt het hof dat het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe is vereist dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijke in vereniging gepleegde geweld, hetgeen volgt uit de hierna weergeven bewijsmiddelen.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2015135577-1 van 3 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 1-3].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op die datum afgelegde verklaring van de aangever [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 1976:
Op 3 juni 2015 reed ik, als bestuurder van een grijskleurige Volvo V70, op de Rijksweg A10 komende uit de richting van Amsterdam in de richting van Den Haag. Ik moest uitwijken. De bestuurder en de bijrijder van een zwartkleurige Volkswagen waren duidelijk geschrokken. Uiteindelijk ben ik vanaf de A4 de A9 opgereden richting Amstelveen. Ik zag dat de zwartkleurige Volkswagen een noodstop maakte. Ik kon hier niet uitwijken en moest volledig stoppen.
De oudere man stapte direct als bestuurder uit het voertuig (
het hof begrijpt: de verdachte)en voor ik het wist had hij mijn bestuurdersportier opengetrokken. Ik zag dat de oudere man een Maglite vasthield. De oudere man begon mij direct met de zaklamp te slaan. Hij deed dat met zijn linkerhand. In zijn linkerhand hield hij de zaklamp vast en met zijn rechterhand had hij mij beetgepakt bij mijn kraag.
De jongere man was inmiddels ook bij de auto aangekomen
(het hof begrijpt: de medeverdachte en zoon van de verdachte: [medeverdachte]). Hij begon mij met zijn vuisten te stompen en met zijn voeten te trappen. Op een gegeven moment heeft de jongere man de zaklamp uit de handen van de oudere man weten te pakken. De jongere man sloeg mij vervolgens ook met de zaklamp. De oudere man sloeg mij toen met zijn vuisten.
2.
Een proces-verbaal van 4 april 2016, opgemaakt door mr. S.C.A. van Kuijeren; rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland [ongenummerd]
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 april 2016 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [benadeelde]:
De oudere man heeft mij met zijn linkervuist geslagen in mijn gezicht en op mijn lijf. Hij sloeg mij een aantal keer. Hij heeft met de zaklamp op mijn benen geslagen. Zijn zoon pakte met één hand de deur en met de andere hand de deurpost van mijn auto vast om maximaal kracht te zetten om mij te trappen. Die jongere man heeft mij een keer of vier, vijf getrapt. De jongere man had op een gegeven moment ook de zaklamp vast. De jongere man begon afwisselend te trappen en met de zaklamp op mijn benen te slaan. De jongere man sloeg mij met de zaklamp op mijn benen en mijn lijf.
3.
Een proces-verbaal met nummer PL100-2015135577-2 van 3 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 9-10].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 juni 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [getuige 2]:
Op 3 juni 2015 reed ik in mijn auto en wilde ik invoegen op de Rijksweg A9. Voor mij reed een grijze Volvo V70. Ik zag dat deze Volvo moest remmen omdat de auto voor hem, een kleine zwarte Volkswagen, plotseling remde en tot stilstand kwam midden op de enige rijstrook. Ik zag dat de bestuurder van de zwarte Volkswagen direct uitstapte met een grote Maglite in zijn hand. Ik kan hem als volgt beschrijven: oudere man tussen de 50 en 55 jaar oud, hierna te noemen NN1
(het hof begrijpt: de verdachte). Ik zag dat NN1 de Maglite bij de kop vasthield en gelijk naar de bestuurder van de Volvo V7 toe liep. Ik zag dat NN1 het portier opentrok en gelijk de auto in dook. Ik zag alleen zijn achterwerk en zijn benen uit de auto hangen. Ik zag in de auto de elleboog van NN1 heen en weer gaan.
Ik zag dat de bijrijder van de zwarte Volkswagen, hierna te noemen NN2 (
het hof begrijpt: de medeverdachte en zoon van de verdachte: [medeverdachte]), ook naar de Volvo toe liep. Ik zag dat NN1 uit de auto kwam, waarop NN2 in het geopende portier ging staan, de dakspijl en het bestuurdersportier vastpakte, en daarop drie tot vijf keer volle bak naar binnen trapte.
Ik zag dat NN2 stopte met trappen omdat hij aan de kant werd geduwd door NN1, die vervolgens weer de Volvo V70 indook met de Maglite. Dat ging zo door.
4.
Een proces-verbaal met nummer PL100-2015135577-7 van 3 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 17-18].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 juni 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [getuige 1]:
Ik ben getuige geweest van een mishandeling. Zojuist reed ik op de rijksweg A4 in de richting van Amstelveen. In de bocht van de A4 naar de A9 stopte er een zwartkleurige Volkswagen. Ik zag dat deze auto een noodstop maakte, waardoor het voertuig daarachter, een grijskleurige Volvo, moest stoppen.
Er stapten twee personen uit de zwartkleurige Volkswagen, een junior en een senior (
het hof begrijpt de medeverdachte: [medeverdachte] en de verdachte). Ik zag direct dat senior een zaklamp in zijn handen had. Ze liepen boos naar de bestuurder van de grijskleurige auto, welke alleen als bestuurder in de auto zat. Vervolgens zag ik dat het bestuurdersportier van de grijskleurige Volvo inmiddels open was en dat beide mannen de bestuurder aan het mishandelen waren. Ik zag dat junior zich vast hield aan het bestuurdersportier en aan het trappen was, afwisselend met het geven van stompen met zijn vuisten tegen de bestuurder van de grijskleurige Volvo. De senior zag ik met de Maglite zaklamp slaan tegen de bestuurder.
5.
Een proces-verbaal met nummer PL1100-2019135013-2 van 29 juni 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [ongenummerd]
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op woensdag 3 juni 2015 kwam ik met politiefunctionaris [verbalisant 2] ter plaatse op de Rijksweg A4 links te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer. Dit betrof de zogenoemde verbindingslus met de Rijksweg A9. Hier verklaarde aangever [benadeelde] ons dat het feit had plaatsgevonden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 3 juni 2015 te gemeente Haarlemmermeer openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de rijksweg A4, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit het meermalen,
- met een (maglite) zaklamp slaan op delen van het lichaam van [benadeelde] en
- slaan en/of stompen in het gezicht en op delen van het lichaam van [benadeelde] en
- schoppen en/of trappen tegen delen van het lichaam van [benadeelde].
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte aan angst- en stress gerelateerde stoornissen leidt, dat dit ook een rol speelde ten tijde van het tenlastegelegde en dat de voorafgaande verkeerssituatie bij de verdachte een heftige emotie heeft veroorzaakt.
Het hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon – en ook niet behoefde te – bieden. Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting is weliswaar aannemelijk geworden dat de verdachte door een door [benadeelde] begane verkeersfout is geschrokken. Echter, onvoldoende onderbouwd en niet aannemelijk is geworden dat de schok ten tijde van het tenlastegelegde bij de verdachte een zodanige gemoedstoestand had veroorzaakt, dat hij redelijkerwijs onmogelijk anders
konen
behoefdete handelen dan hij gedaan heeft. Dat bij de verdachte aanwezige angst- en stress gerelateerde stoornissen ten tijde van het tenlastegelegde een rol hebben gespeeld, is onvoldoende onderbouwd en ook anderszins niet aannemelijk geworden. Het verweer wordt verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [benadeelde]. Door zijn handelen
heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde] en heeft hij
bijgedragen aan een situatie waarin sprake was van ernstige gevaarzetting voor andere weggebruikers.
De geweldpleging heeft immers plaatsgevonden op de autosnelweg, terwijl de verdachte met zijn auto andere weggebruikers, waaronder [benadeelde], heeft gedwongen om te stoppen. Daarnaast brengen dergelijke
misdrijven gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving.
Het hof rekent het de verdachte ook aan dat hij zijn destijds negentienjarige zoon heeft betrokken in deze vorm van ongeoorloofde eigenrichting.
Het hof is van oordeel dat de door de politierechter opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf, van een te geringe zwaarte is om recht te doen aan de ernst van het feit. Het hof zal daarom een taakstraf van langere duur opleggen. Dit om aan de verdachte en aan de maatschappij
duidelijk te maken dat dit soort gedrag in het verkeer volstrekt onaanvaardbaar is. Het hof acht in beginsel een taakstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden. Het hof zal echter volstaan met oplegging van een taakstraf voor de duur van 125 uren. De reden daarvoor is gelegen in het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde (bijna zeven jaren). De behandeling van de strafzaak in hoger beroep heeft door een aantal oorzaken (onder andere te weten verhindering van de raadsman, een wrakingsverzoek en COVID-19) erg lang geduurd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot
schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.525,00, bestaande uit € 25,00 materiële schade (gematigd ter zitting in eerste aanleg) en € 1.500,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 775,00, bestaande uit € 25,00 materiële schade en € 750,00 immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de in eerste aanleg ingediende en deels gematigde vordering gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering tot een bedrag van € 1.025,-
hoofdelijk wordt toegewezen, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de vordering primair moet worden
afgewezen, subsidiair dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er medisch bewijs van letsel noch bewijs dat de verdachte schade aan de kleding van de benadeelde partij heeft veroorzaakt is geleverd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 25,00 (bestaande uit gescheurde shirts), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, tot de dag van de voldoening. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen,
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost immateriële schade komt voor gedeeltelijke vergoeding in aanmerking. Het hof schat de immateriële schade op een bedrag van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, tot de dag van de voldoening.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
125 (honderdvijfentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
62 (tweeënzestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.025,00 (duizend vijfentwintig euro)bestaande uit
€ 25,00 (vijfentwintig euro)materiële schade en
€ 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.025,00 (duizend vijfentwintig euro)bestaande uit
€ 25,00 (vijfentwintig euro)materiële schade en
€ 1.000,00 (duizend euro) immateriëleschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 juni 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. C.J. van der Wilt en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 april 2022.