Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere geding in hoger beroep
2.Feiten
grief 1voert [appellant] onder meer aan dat de rechtbank ten onrechte meerdere door hem gestelde omstandigheden niet in aanmerking heeft genomen. Voor zover relevant voor de afdoening van de overige grieven en voor zover die omstandigheden niet zijn betwist, zal het hof daarmee rekening houden. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
Darlehensvertag. Deze bevat onder meer de volgende passage:
GELDLENING
3.Beoordeling
hoehet resterende bedrag van € 160.000,00 zou worden afgelost en, daarmee, de vraag
of[geïntimeerde] dat geleende bedrag al heeft afgelost of niet. [geïntimeerde] is van mening dat hij de lening al heeft afgelost door verrekening met de koopsom die [appellant] aan hem verschuldigd was voor de economische levering van de woning aan [appellant] . [appellant] daarentegen stelt zich op het standpunt dat de woning slechts diende als onderpand, dat er geen sprake is van economische levering, dat er daarom niets valt te verrekenen en dat [geïntimeerde] het geleende bedrag aan [appellant] zou betalen bij de verkoop van de woning aan een derde. Het hof wijst erop dat het aan [geïntimeerde] is om voldoende gemotiveerd te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de lening - middels verrekening - heeft afgelost.
grieven 1, 2, 3, 5 en 6zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] , door middel van de economische overdracht van de woning, het deel van zijn schuld van € 160.000,00 al in 2011 heeft afgelost en het oordeel dat [geïntimeerde] ter zake geen geldbedrag meer is verschuldigd aan [appellant] . [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet alle correspondentie in acht heeft genomen bij de uitleg van de overeenkomsten en wijst in dit verband op zowel correspondentie voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomsten als correspondentie van na die totstandkoming. Ook heeft de rechtbank volgens hem onvoldoende betekenis toegekend aan het document getiteld
Darlehensvertragvan 23 mei 2011.
‘ [geïntimeerde] verkoopt thans het economisch eigendom van het pand in [plaats] aan [appellant] voor € 160.000 (…) De koopsom wordt verrekend met de lening van [appellant] aan [geïntimeerde] ’.En in de notariële akte is vermeld dat
‘een gedeelte van de geldlening (…) € 160.000,00 is voldaan door [geïntimeerde] door de economische overdracht aan [appellant] van het registergoed in [plaats] (…) voor een koopsom van (…) (€ 160.000,00)’. De koopsom is voldaan door verrekening met de geldlening voor het bedrag van (…) (€ 160.000,00).’Het hof betrekt in zijn oordeel de dwingende bewijskracht van de inhoud van de tussen partijen overeengekomen notariële akte.
der Kreditbetrag’zal terugbetalen middels € 500,00 euro per maand, hetgeen erop duidt dat dit ziet op het geleende bedrag van € 30.000,00 en dus niet op het bedrag van € 160.000,00. Over dat bedrag wordt hierin niet gesproken. Uit de woorden
‘den Rest bei verkauf’valt dit niet op te maken.
Darlehensvertragvan 23 mei 2011 werpt hier evenmin een ander licht op. Er staat niet meer in dan dat [geïntimeerde] 58.3000.000 HUF (Hongaarse Forint, kennelijk overeenkomend met € 190.000,00) van [appellant] heeft geleend en dat hij dit uiterlijk 31 mei 2016 moet terugbetalen.
datde economische eigendom van de woning op hem is overgegaan. Dat standpunt is onbegrijpelijk, aangezien hij in eerste aanleg (zie punt 33 van de exceptie houdende onbevoegdheid tevens houdende conclusie van antwoord tevens houdende een voorwaardelijke eis in reconventie) met zoveel woorden heeft erkend dat de economisch eigendom van de woning aan hem is overgedragen. Dit benoemt hij opnieuw in punt 16 van de memorie van grieven. Reeds daarom wordt dit standpunt verworpen.
grief 4 en grief 7betoogt [appellant] dat dit niet uit de overeenkomsten kan worden afgeleid en dat, als dat al het geval zou zijn, dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dan wel dat onvoorziene omstandigheden zich hiertegen verzetten. De woning is namelijk slechts € 90.000,00 waard en geen € 160.000,00, waardoor [appellant] een deel van het aan [geïntimeerde] geleende geld feitelijk niet terugbetaald ziet.
‘Het pand blijft op naam van [geïntimeerde] staan voor een periode van 3-5 jaar of zoveel eerder indien het pand verkocht wordtten laatste op 1 juni 2016’en:
‘ [geïntimeerde] – als eigenaar – is gehouden om het pand afdoende verzekerd te houden (…) voor de periode tot verkoop, dan welvoor maximaal 5 jaar tot 1 juni 2016(…) (onderstreping hof). Het is tevens in lijn met de achterliggende bedoeling van partijen om middels dit uitstel van de juridische levering overdrachtsbelasting te besparen. Dat dit uitstel eindeloos zou zijn, blijkt nergens uit. Dat de woning inmiddels minder waard zou zijn geworden, komt voor rekening van [appellant] en is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. Het is een feit van algemene bekendheid dat de woningmarkt fluctueert en reeds daarom wordt ook het beroep op onvoorziene omstandigheden verworpen.
grief 9komt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn vorderingen in reconventie en vermeerdert hij enkele daarvan. Uit hetgeen hiervoor, onder 3.6-3.11, is overwogen volgt dat er voor toewijzing van (i) de onder A van het petitum gevorderde verklaringen voor recht dat [geïntimeerde] de daarin genoemde bedragen verschuldigd is en (ii) de eveneens gevorderde veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van die bedragen geen grond is.
‘maximaal 5 jaar tot 1 juni 2016’voor rekening van [geïntimeerde] komen.
Darlehensvertraggehouden is die kosten te vergoeden. Het hof stelt vast dat de procedures waar [appellant] naar verwijst de kort geding procedure voor de rechtbank respectievelijk het hof betreffen waarin [geïntimeerde] gevorderd had om [appellant] te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de juridische overdracht en levering van de woning. Die vordering is in beide instanties afgewezen. In beide procedures is [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het geding. Er is geen grond aanwezig om [geïntimeerde] thans (opnieuw) te veroordelen tot betaling van die kosten. In het
Darlehensvertragkan die grondslag niet worden gelezen. Het door [appellant] bedoelde beding onder I (4) slaat op procedures die [appellant] in gang had moeten zetten om nakoming van de geldleenovereenkomst af te dwingen. De beide kortgeding procedures zagen daar niet op. De grief faalt in zoverre.