ECLI:NL:GHAMS:2022:1727

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
23-001182-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en mishandeling in het kader van spugen tijdens coronacrisis

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1982 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor bedreiging en mishandeling van een benadeelde partij op 27 mei 2020 te Haarlem. De tenlastelegging omvatte het dreigend spugen van speeksel en bloed in het gezicht van de benadeelde, alsook het slaan en stompen van deze persoon. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat de gedraging van de verdachte, het spugen in het gezicht van de aangever, niet zonder meer als een bedreiging met zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. Er was onvoldoende bewijs dat de aangever vrees had voor zwaar letsel door het spugen, en het hof concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk de intentie had om de aangever te bedreigen. Evenmin kon de mishandeling bewezen worden, aangezien de aangever geen pijn of letsel had ervaren door de handelingen van de verdachte.

Het hof sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde bedreiging en mishandeling, maar achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan eenvoudige belediging door in het openbaar speeksel en bloed in het gezicht van de aangever te spugen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte €366,72 moest betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof benadrukte de ernst van het gedrag van de verdachte, vooral gezien de context van de coronapandemie, waarin hygiëne van groot belang was.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001182-20
datum uitspraak: 8 juni 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 mei 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-141656-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1982,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 mei 2022.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 mei 2020 te Haarlem [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend deze [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, speeksel en/of bloed tegen/in het gezicht, althans op/tegen het lichaam gespuugd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 mei 2020 te Haarlem opzettelijk [benadeelde], in het openbaar, heeft beledigd door meermalen, althans eenmaal, speeksel en/of bloed tegen/in het gezicht, althans op/tegen het lichaam te spugen;
2.
hij op of omstreeks 27 mei 2020 te Haarlem [benadeelde] heeft mishandeld door deze meermalen op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of (vervolgens) een tak op/tegen het lichaam te gooien.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Feit 1 primair
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte verrichte gedraging, het spugen in het gezicht en tegen het lichaam van de aangever, naar haar uiterlijke verschijningsvorm geen gedraging is waar zonder meer een bedreiging met zwaar lichamelijk letsel jegens de aangever van uitgaat. Noch kan worden bewezen dat bij de aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze door het spugen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, noch dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Dat het handelen heeft plaatsgevonden ten tijde van het hoogtepunt van de coronacrisis maakt het voorgaande niet anders, nu de verdachte zijn handelen niet gepaard heeft laten gaan met uitingen die ertoe zouden strekken dat hij besmet was met corona en gelet op de overige context waarin het bespugen van de aangever door de verdachte plaatsvond.
Feit 2
Naar het oordeel van het hof kan op basis van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting niet worden gekomen tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde mishandeling, nu hieruit niet volgt dat de aangever pijn, letsel of een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam heeft ondervonden door de handelingen van de verdachte. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de aangever heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren waar hij is geslagen. Het in het schadeonderbouwingsformulier weergegeven letsel (een blauwe en rode plek op de onderarm van de aangever) kan hieraan ook niet zonder meer worden gerelateerd.
Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van feiten 1 primair en 2 is vermeld behoeft het door de verdediging gevoerde noodweerverweer geen bespreking.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.subsidiair
hij op 27 mei 2020 te Haarlem opzettelijk [benadeelde], in het openbaar, heeft beledigd door [benadeelde] speeksel en bloed in het gezicht te spugen.
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, nadat de beveiliger van het ziekenhuis (de aangever) hem het ziekenhuis uit begeleidde, fysiek verzet en zich daarbij schuldig gemaakt aan belediging door de aangever in het gezicht te spugen, terwijl het speeksel van verdachte bloed bevatte. Dit is grievend geweest voor de aangever, die zijn werk als ordehandhaver in een ziekenhuis deed. De verdachte heeft met dit bijzonder onsmakelijke gedrag een gebrek aan respect voor de ordehandhaving in en rondom het ziekenhuis en voor de aangever in het bijzonder aan de dag gelegd. Des te kwalijker is dat het heeft plaatsgevonden tijdens de coronapandemie, een tijd waarin hygiëne van het grootste belang was om met het oog op de volksgezondheid besmettingen met het coronavirus te voorkomen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat enkel een, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 766,72, bestaande uit € 116,72 aan materiële schade (medische kosten) en een bedrag van € 650,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 616,72, bestaande uit € 116,72 aan materiële schade en een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij conform het vonnis van de politierechter dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard en subsidiair dat de immateriële schadevergoeding gelet op vergelijkbare zaken dient te worden gematigd tot € 250,00.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De vordering van € 116,72 aan materiële schade is aan de zijde van de verdachte niet gemotiveerd betwist, terwijl de vordering het hof tot dat bedrag niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De verdachte is in zoverre tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de belediging rechtstreeks schade heeft geleden.. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 250,00, waarbij is gelet op het grievende karakter van de belediging die de benadeelde partij is aangedaan en de onhygiënische en onsmakelijke aard van de belediging (het spugen), alsook op de vergoedingen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen en worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 266 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 366,72 (driehonderdzesenzestig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 116,72 (honderdzestien euro en tweeënzeventig cent) aan materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 366,72 (driehonderdzesenzestig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 116,72 (honderdzestien euro en tweeënzeventig cent) aan materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 27 mei 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Abels, mr. S.M.M. Bordenga, en mr. M.K. Durdu-Agema,
in tegenwoordigheid van mr. W. Albers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 juni 2022.
mrs. D. Abels en M.K. Durdu-Agema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]