ECLI:NL:GHAMS:2022:1778

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
23-003393-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake winkeldiefstal met eerdere veroordelingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 10 december 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken was van enkele feiten, maar dat het hoger beroep ook gericht was tegen deze vrijspraken, waarvoor de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard.

De tenlastelegging in hoger beroep betrof een winkeldiefstal op 14 september 2021 te Haarlem, waarbij de verdachte een 3-pack Björn Borg boxershorts ter waarde van €29,99 heeft weggenomen. Het hof heeft de verdachte wettig en overtuigend bewezen verklaard dat hij deze diefstal heeft gepleegd. De verdachte heeft in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep een bekennende verklaring afgelegd.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De advocaat-generaal had een ISD-maatregel gevorderd, maar het hof oordeelde dat niet aan de 'zachte criteria' voor oplegging van deze maatregel was voldaan. In plaats daarvan heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003393-21
datum uitspraak: 14 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 december 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 15-247607-21 en 15-131946-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw - naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 2 en feit 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog inhoudelijk aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 september 2021 te Haarlem een 3-pack Björn Borg boxershorts (ter waarde van €29,99), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [winkel] aan de [adres], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt ten aanzien van de strafoplegging dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep een bekennende verklaring afgelegd. Gelet daarop alsmede op het proces-verbaal van aangifte en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 september 2021 te Haarlem een 3-pack Björn Borg boxershorts (ter waarde van €29,99), dat aan [winkel] aan de [adres] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Motivering van de straf

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
Standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft namens de verdachte verzocht geen ISD-maatregel op te leggen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat, hoewel aan de ‘harde’ criteria voor oplegging van ISD is voldaan, oplegging van deze maatregel moet gelden als een ultimum remedium. De verdachte is geenszins een zorgmijder en is bereid mee te werken aan behandeling, bij voorkeur in een vrijwillig kader. De raadsvrouw heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat andere, minder ingrijpende maatregelen tot hulpverlening niet voldoende zijn verkend. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het bij de ISD-maatregel in het geval van de verdachte om kale opsluiting gaat. De verdediging heeft het hof verzocht de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 1 maand gelet op de hoogte van de eerder in andere strafzaken aan de verdachte opgelegde straffen en de ernst van het tenlastegelegde feit.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. De verdachte heeft door aldus te handelen een ergerlijk feit gepleegd dat voor gedupeerde winkeliers schade en overlast veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 mei 2022 is de verdachte meermalen eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Hij voldoet aan de zogeheten ‘harde criteria’ voor oplegging van de ISD-maatregel.
Behalve of is voldaan aan die harde criteria heeft het hof ook gekeken of het, op basis van andere omstandigheden, passend en geboden is om aan de verdachte een ISD-maatregel op te leggen. Daarbij kan in aanmerking worden genomen of in het verleden drangtrajecten hebben plaatsgevonden die niet hebben geleid tot (voldoende) gedragsverandering en daarmee samenhangend recidivevermindering, of dat verdachte heeft aangegeven daaraan niet te willen meewerken, of dat de verdachte– gelet op zijn status – daarvoor niet in aanmerking komt (vallend onder de zogenaamde ‘zachte criteria’).
Reclasseringsadvies van 11 november 2021
De reclassering adviseert in geval van een veroordeling tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. De verdachte staat bekend als een zeer actieve veelpleger en de kans op recidive wordt als hoog ingeschat. Verdachte staat bekend als een zorgmijder die al jaren het contact met de reclassering en de hulpverlening afhoudt. Zelfstandig lukt het de verdachte niet om zijn leven op orde te krijgen en te stabiliseren. Nu verdachte op het PPC verblijft én in aanmerking komt voor de onvoorwaardelijke ISD-maatregel, ziet de reclassering dit als een kans om betrokkene langdurig in een zorgkader te kunnen krijgen.
Het hof zal het advies van de reclassering niet volgen en overweegt daartoe het volgende. De verdachte is weliswaar eerder meermalen veroordeeld voor vermogensdelicten, maar deze veroordelingen nopen op dit moment nog niet tot oplegging van een dergelijke ingrijpende maatregel. Het hof stelt vast dat het toezicht in de periode 2019 – 2021 niet van de grond is gekomen. Er zijn aanwijzingen in het dossier dat sprake is van psychische problematiek bij de verdachte en instabiliteit op enkele leefgebieden. Niet is gebleken dat de verdachte geen baat zou kunnen hebben van begeleiding en/of behandeling binnen andere kaders of hulpverleningstrajecten. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard hulp te aanvaarden bij het vinden van huisvesting en bij het op orde krijgen van zijn financiën. De raadsvrouw heeft in aanvulling daarop opgemerkt dat de verdachte zich na zijn vrijlating weer kan wenden tot het HVO-Querido in [plaats]. Het vorenstaande maakt dat het hof, alles afwegend, de verdachte een laatste kans wil geven om te laten zien dat hij in staat is zijn leven te beteren en te stoppen met het plegen van strafbare feiten.
Het hof is, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, van oordeel dat op dit moment niet is voldaan aan de zachte criteria om de ISD-maatregel op te leggen. Daarom zal het hof niet de door de advocaat-generaal gevorderde ISD-maatregel opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 september 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met aftrek van voorarrest, en met een proeftijd van 2 jaar. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering van de tenuitvoerlegging af te wijzen en subsidiair heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, voor zover het hof tot het oordeel zou komen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan consequenties worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te gebeuren. Daarom zal de tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 september 2018, parketnummer 15-131946-18, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Abels, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. L. Gouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juni 2022.
Mr. A.M.P. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.