Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Tenlastelegging
Vonnis waarvan beroep
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
allereacties (circa 7.600) doorzocht die onder de bewuste video waren geplaatst. Er zijn geen uitlatingen van de verdachte aangetroffen die de tenlastegelegde uitlating in een ander licht plaatsen, aldus het openbaar ministerie. Alle (circa 7.600) reacties zijn door de politie veiliggesteld en aan de verdediging ter beschikking gesteld.
de uitkomst van de toetsingaan deze factoren. Verder is de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling en poging zware mishandeling, terwijl het (eventuele) strafblad een van de wegingsfactoren is geweest die het openbaar ministerie in zijn selectie heeft gebezigd. Voor zover het beroep op niet-ontvankelijkheid leunt op de stelling dat onvoldoende inzichtelijk is op welke wijze het openbaar ministerie tot een nadere selectie is gekomen van de 200 reacties waarvan aangifte is gedaan (zodat oncontroleerbaar is of er een redelijke en billijke afweging heeft plaatsgevonden) en vervolgens tot vervolging van de verdachte, faalt het gelet op het voorgaande.
reedsdoordat het niet alle, ongeveer 7.600, onder de bewuste video geplaatste berichten heeft onderzocht op mogelijk strafbare feiten, maar heeft volstaan met het beoordelen van de namens de aangeefster aangeleverde selectie van de meest ernstige uitlatingen, waarvan zij aangifte heeft gedaan. Die vraag beantwoordt het hof, mede tegen de achtergrond van het hiervoor weergegeven juridisch kader, ontkennend. Het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel nopen er geenszins zonder meer toe dat, in een geval als het onderhavige, waarbij sprake is van een stuwmeer van digitale reacties op een bepaalde gebeurtenis, het openbaar ministerie is gehouden al die reacties op strafbaarheid te onderzoeken en vervolgens dient te bezien of zich tussen eventueel strafbare uitlatingen ‘gelijke gevallen’ bevinden. Ook de beperkte (opsporings)capaciteit van de politie en het openbaar ministerie zijn immers omstandigheden die in beginsel een rol kunnen spelen bij toepassing van het opportuniteitsbeginsel.
Bewijsoverweging
NJ1938/191 en – met betrekking tot artikel 132, eerste lid, Sr – HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7237). Aan het vereiste van openbaarheid is voldaan indien de opruiing heeft plaatsgevonden onder zodanige omstandigheden en op een manier dat deze door het publiek gehoord kon worden (vgl. HR 22 mei 1939,
NJ1939/861). Onder het bestanddeel ‘in het openbaar’ als bedoeld in artikel 131 Sr kan mede worden verstaan de situatie waarin op een voor het publiek algemeen toegankelijke (niet afgeschermde) internetpagina opruiende uitingen worden gedaan. (vgl. gerechtshof Amsterdam 28 mei 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1945).
social mediaplatform betreft en dat de reactie werd geplaatst onder een voor eenieder toegankelijke video die, zo blijkt uit de verklaring van de aangeefster, in een relatief kort tijdsbestek een stevige mate van aandacht had gegenereerd. Op grond hiervan en in aanmerking genomen hetgeen is vooropgesteld, is het hof van oordeel dat de opruiing heeft plaatsgevonden onder zodanige omstandigheden en op een zodanige manier dat hiervan door het (brede) publiek kennis kon worden genomen, hetgeen ook daadwerkelijk is gebeurd, getuige alleen al het feit dat de aangeefster en haar vrienden van deze uiting hebben kennisgenomen.
opzettelijkheeft opgeruid. Anders dan de raadsman veronderstelt, doet daarbij niet ter zake of er ‘een aanmerkelijke kans’ was dat iemand inderdaad tot moord/doodslag zou overgaan. Immers, opruiing betreft een abstract gevaarzettingsdelict waarbij, zoals al voorop werd gesteld, niet relevant is of het gevaar (in dit geval: het daadwerkelijk plegen van moord/doodslag) reëel is geweest.
Bewezenverklaring
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Strafbaarheid van de verdachte
Oplegging van straf
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.