ECLI:NL:GHAMS:2022:211

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
200.293.655/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezag en omgangsregeling in het kader van de zorg voor minderjarige kinderen met een belast verleden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van de vader om hem te belasten met het gezag over zijn drie minderjarige kinderen. De vader had eerder in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2021, waarin zijn verzoek om gezag was afgewezen. Het hof oordeelde dat er gegronde vrees bestond dat toewijzing van het verzoek van de vader zou leiden tot verwaarlozing van de belangen van de kinderen. De kinderen, die een belast verleden hebben, verblijven momenteel in een gezinshuis waar zij stabiliteit en structuur ervaren. Het hof benadrukte dat de kinderen gehecht zijn aan de gezinshuisouders en dat een wijziging van de huidige situatie niet in hun belang zou zijn. De vader had ook verzocht om uitbreiding van de contactregeling met de kinderen, maar het hof oordeelde dat de huidige regeling, die door de GI en de Raad voor de Kinderbescherming werd ondersteund, in het belang van de kinderen was. De verzoeken van de vader werden dan ook afgewezen en de bestreden beschikking werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.293.655/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/697500 / FA RK 21-1001
Beschikking van de meervoudige kamer van 25 januari 2022 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn door het hof aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- de minderjarige [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] );
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- het gezinshuis van Intermetzo.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 7 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 30 april 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 7 april 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 december 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de voogden;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw J. Ibrahim.
De moeder en de gezinshuisouders zijn, hoewel correct opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
Vanwege de quarantainemaatregelen in verband met de indamming van het coronavirus / COVID-19 heeft de oudste raadsheer de mondelinge behandeling via een videobeeldverbinding bijgewoond.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2010;
- [kind 2] , [in] 2011;
- [kind 3] , [in] 2014.
De vader heeft [kind 1] erkend.
De moeder was, tot de beschikking van 6 november 2017, alleen belast met het gezag over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
3.2
[kind 1] heeft vanaf 3 mei 2010 tot 3 april 2014 onder toezicht gestaan van de GI en [kind 2] vanaf haar geboorte tot 3 april 2014.
3.3
Bij beschikking van 7 maart 2016 heeft de kinderrechter de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 7 juni 2016.
3.4
Bij beschikking van 18 maart 2016 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een (netwerk)pleeggezin voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
3.5
Bij beschikking van 30 mei 2016 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een (netwerk)pleeggezin dan wel gezinshuis verlengd met ingang van 7 juni 2016 tot 7 juni 2017. Tevens is het zelfstandige verzoek van de moeder om een omgangsregeling vast te stellen, afgewezen.
3.6
De kinderen woonden tot 30 mei 2016 bij de oma en twee tantes aan moederszijde. Met ingang van deze datum zijn zij geplaatst in een gezinshuis van Intermetzo.
3.7
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beschikking van 15 november 2016 voornoemde beschikking van 30 mei 2016 bekrachtigd.
3.8
Bij beschikking van 7 maart 2017 heeft de rechtbank Overijssel vervangende toestemming tot erkenning van [kind 2] en [kind 3] aan de vader verleend en de raad verzocht te rapporteren en adviseren over het ouderlijk gezag.
3.9
Bij beschikking van 6 november 2017 heeft de rechtbank Overijssel het verzoek van de vader om te worden belast met het gezag over de kinderen afgewezen.
3.1
Bij afzonderlijke beschikking van 6 november 2017 heeft de rechtbank Overijssel het gezag van de moeder beëindigd. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft deze beschikking bij beschikking van 22 november 2018 bekrachtigd.
3.11
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beschikking van 15 januari 2019 de beschikking van de rechtbank Overijsel van 6 november 2017, waarbij het verzoek van de vader om hem te belasten met het ouderlijk gezag over de kinderen is afgewezen, bekrachtigd.
3.12
De vader ziet de kinderen eens per zes weken gedurende anderhalf uur en momenteel vanwege het coronavirus / COVID-19 alleen via videobeeldbellen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn afgewezen de verzoeken van de vader om hem te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de kinderen, de voogdijmaatregel over de kinderen op te heffen en de omgangsregeling te wijzigen, met dien verstande dat een omgangsregeling wordt vastgesteld waarbij:
- de vader eens per twee weken omgang heeft met de kinderen bij de vader thuis;
- de vader één keer per week een belmoment van 15 minuten heeft met de kinderen;
-de vader op feest- en verjaardagen 15 minuten lang met de kinderen kan bellen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen.
4.3
De GI verzoekt - naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek hem te belasten met het gezag over de kinderen heeft afgewezen. De vader erkent dat hij jarenlang geen contact heeft gehad met de kinderen. Hij vindt het jammer dat hij nooit een opvoedersrol heeft vervuld. De vader meent dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. De persoonlijke omstandigheden van de vader zijn veranderd en de vader acht zichzelf in staat om de opvoeding en verzorging van de kinderen op zich te nemen. Er is sprake van een persoonlijke fysieke verbetering doordat de vader is hersteld van een operatie aan beide knieën en nu weer fit is. Ook staat hij open voor hulpverlening. Hij is bovendien al langere tijd consequent betrokken bij de kinderen door middel van de omgangsregeling. De vader is van mening dat hij de belangen van de kinderen niet zal verwaarlozen.
De vader geeft aan dat zijn woning is voorzien van alle eisen voor een kind met het Ehlers-Danlos syndroom (EDS), zoals goede verduisteringsgordijnen, goede isolatie van de woning, speciale bedden met gezondheidsmatras en een hypoallergeen topper. De vader is bekend met dit syndroom nu dit al ruim zeventig jaar veelvuldig voorkomt in de familie. De vader maakt zich zorgen om de lichamelijke gezondheid van de kinderen in het gezinshuis. Als de vader belast is met het gezag over de kinderen wil hij dat de kinderen uiteindelijk weer bij hem thuis komen te wonen, waarbij er dan wel gezorgd moet worden dat de moeder niet zomaar langs kan komen. De vader ziet in dat de kinderen niet direct bij hem thuis kunnen komen wonen en dat dit voorbereid dient te worden, gelet op het hechtingsproces.
5.2
De GI stelt ter zitting in hoger beroep dat de kinderen bij de gezinshuisouders moeten blijven wonen, omdat alle drie de kinderen gehecht zijn aan de gezinshuisouders en al gedurende langere tijd in het gezinshuis wonen. Het zijn fors beschadigde kinderen door een zeer roerig verleden. Dat is nog steeds terug te zien in hun gedrag. [kind 1] heeft wederom share born therapie en [kind 2] speltherapie. [kind 3] is een onbevangen jongetje en over hem zijn de minste zorgen. De gezinshuisouders kunnen de kinderen goed ondersteunen. [kind 3] en [kind 2] gaan naar dezelfde school en [kind 1] naar een andere school, omdat hij iets meer ondersteuning nodig heeft. In 2018 zijn de kinderen onderzocht door een kinderarts in het Radboudziekenhuis in Nijmegen. Er is toen niet gebleken dat de kinderen EDS hebben. De gezinshuisouders zien geen lichamelijke klachten. Uiteraard blijf de GI alert. Bij [kind 1] is wat hypermobiliteit gezien, maar dat was niet verontrustend. De kinderen zijn met name na de contactmomenten met de vader bang dat ze moeten verhuizen, aldus de GI.
5.3
De raad vindt het begrijpelijk dat de vader zelf voor de kinderen wil zorgen, maar wijst er op dat deze kinderen veel hebben meegemaakt en dat zij inmiddels al vijf jaar op een plek zitten waar zij het goed doen. Het is bijzonder dat dit gezinshuis zo goed kan aansluiten bij deze beschadigde kinderen. Het is niet in het belang van de kinderen dat zij bij hun vader gaan wonen. Een wijziging in het gezag is daarom niet in het belang van de kinderen, zeker niet als zij zich zo’n zorgen maken dat ze bij het gezinshuis weg moeten na de contactmomenten, aldus de raad.
5.4
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat artikel 1:253c lid 4 BW van toepassing is, nu het eenhoofdig gezag van de moeder is beëindigd en de GI is belast met de voogdij over de kinderen. Het hof stelt voorop dat de vader ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW de rechter kan verzoeken hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Dit verzoek kan op grond van lid 4 van dat wetsartikel slechts worden afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. Hieruit blijkt dat de wet uitgaat van een voorkeur voor de ouder bij de gezagsuitoefening als het gezag nog open staat of als een derde de voogdij over het kind uitoefent.
Het hof ziet in de onderhavige situatie echter aanleiding om af te wijken van voormeld wettelijke voorkeursrecht voor de niet met het gezag belaste ouder. De reden hiervoor is gelegen in de omstandigheid dat de kinderen een zeer belast verleden hebben en erg kwetsbaar zijn. De opvoedomgeving van de kinderen bij de moeder was uiterst zorgelijk vanwege de vele verhuizingen, verwaarlozing, onttrekking aan de benodigde hulpverlening en het niet naar school gaan. De kinderen hebben meer dan gemiddeld behoefte aan structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid. Het gezinshuis waar de kinderen nu verblijven zorgt voor stabiliteit en structuur en de kinderen zijn gehecht aan de gezinshuisouders. [kind 1] en [kind 2] hebben beiden nog therapie. Het is belangrijk dat de kinderen in het gezinshuis kunnen blijven wonen. Het hof deelt niet de zorgen van de vader dat de verzorging van de kinderen in het gezinshuis tekortschiet doordat niet wordt onderkend dat de kinderen EDS hebben. Dat de kinderen aan dit syndroom lijden, is medisch niet vastgesteld en ook overigens niet gebleken. Het hof gaat ervan uit dat de GI overeenkomstig haar toezegging alert zal blijven op dit punt.
Hoewel de wens van de vader dat de kinderen bij hem thuis komen wonen begrijpelijk is, acht het hof dit niet in het belang van de kinderen.
Al deze omstandigheden tezamen brengen naar het oordeel van het hof mee dat sprake is van gegronde vrees dat toewijzing van het verzoek van de vader - dat bij toewijzing ertoe zou leiden dat het de verantwoordelijkheid van de vader is om de kinderen te verzorgen en op te voeden - leidt tot verwaarlozing van de belangen van de kinderen. Het is in het belang van de kinderen dat zij in de veiligheid die het gezinshuis hen thans biedt kunnen blijven toekomen aan hun ontwikkeling en dat de voogdijmaatregel, in het kader waarvan de kinderen in het gezinshuis wonen, in stand blijft. De verzoeken van de vader hem met het gezag over de kinderen te belasten en de voogdijmaatregel op te heffen, zijn dan ook niet toewijsbaar. Het hof zal in zoverre de bestreden beschikking bekrachtigen, zij het op andere gronden.
Omgang
5.5
Voorts is aan de orde het verzoek van de vader tot wijziging en uitbreiding van de omgangsregeling tussen hem en de kinderen. Het hof zal een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van de kinderen voorkomt.
5.6
De vader acht het in het belang van de kinderen dat hij op een meer frequente basis voor een kortere duur contact heeft met de kinderen, zodat het contact tussen hem en de kinderen op een rustige manier kan worden opgebouwd nu er langere tijd geen fysiek contact is geweest tussen de vader en de kinderen. Bovendien kan een omgang met een wat hogere frequentie bijdragen aan een goed beeld van de vader en zijn pedagogische vaardigheden. De vader wenst de omgang bij hem thuis te laten plaatsvinden, omdat hij behoort tot een zogenaamde risicogroep en de gevaren van een eventuele besmetting met het coronavirus voor hem te groot zijn. De vader stelt dat de schriftelijke onderbouwing van de GI ontbreekt waarom de huidige omgangsregeling het meest in het belang is van de kinderen. Ook wordt er geen onderscheid gemaakt in de kindsignalen tussen de kinderen. De vader wil graag differentiëren tussen de drie kinderen en aparte belmomenten met de kinderen.
5.7
De GI is van mening dat de omgang niet frequenter moet plaatsvinden. Voor de kinderen is het beeldbellen lastig. Zij moeten elke keer gemotiveerd worden en de kinderen hebben zowel voorafgaand als na afloop van de belcontacten last van langdurige spanning. Dit wordt door de gezinshuisouders gezien en door de school. De kinderen zijn alerter en sneller verdrietig, emotioneler en drukker. Bovendien is de vader tijdens de belmomenten erg bezig met het controleren van de gezondheid van de kinderen, wat door de kinderen als vervelend wordt ervaren. De gezinshuisouder probeert dit tijdens de belmomenten bij te sturen en begint dan over iets anders.
In verband met de kwetsbaarheid van de vader voor een coronabesmetting vinden de omgangsmomenten alleen telefonisch plaats. Gezien wordt dat de kinderen beter reageren na fysieke omgangsmomenten. De GI acht het niet in het belang van de kinderen om aparte belmomenten te hebben, omdat de kinderen elkaar nodig hebben tijdens deze belmomenten. De GI zal op zoek gaan naar mogelijke hulpverlening voor de vader om hem meer te begeleiden bij de omgangsmomenten. Op dit moment voeren de gezinshuisouders die hiervoor zijn opgeleid deze gesprekken met de vader.
5.8
De raad ziet op dit moment geen mogelijkheden tot uitbreiding van de omgang. Wel hoopt de raad dat er meer mogelijk is als de vader meer begeleiding krijgt rondom de contactmomenten, zodat hij beter weet wat er van hem verwacht wordt.
5.9
Het hof stelt voorop dat het in het belang van de kinderen is dat de contactmomenten tussen de vader en de kinderen goed blijven verlopen. Er is nu een precair evenwicht bereikt en het hof acht, evenals de GI en de raad, uitbreiding van deze contactregeling in dit stadium niet in het belang van de kinderen, ook niet voor de verjaardagen en feestdagen. De huidige belmomenten leveren veel langdurige spanning op bij de kinderen en na afloop van een belmoment ontstaat er weer onzekerheid bij de kinderen over hun verblijf in het gezinshuis. Ook acht het hof het niet in het belang van de kinderen om los van elkaar contact met de vader te hebben, nu zij dat niet gewend zijn en zij ook veel steun hebben aan elkaar tijdens de contactmomenten. Het hof zal de bestreden beschikking daarom ook op dit punt bekrachtigen.
Ten overvloede overweeg het hof nog het volgende. Door de GI wordt geconstateerd dat de huidige contactregeling niet altijd soepel verloopt. Het hof acht het daarom van belang dat de GI met de vader in gesprek gaat over de verwachtingen aangaande het verloop van de contactmomenten en hem daarin ook begeleidt, althans doet begeleiden, naast de begeleiding die de gezinshuisouder al biedt. Tevens gaat het hof ervan uit dat de GI, zoals de rechtbank in de bestreden beschikking heeft verzocht, de komende jaren telkens zal kijken of het in het belang van de kinderen wenselijk is het contact met de vader in tijd of frequentie uit te breiden.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, mr. A. van Haeringen en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 25 januari 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.