ECLI:NL:GHAMS:2022:2188

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
200.289.419/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst rijpaard door dwaling en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een koopovereenkomst van een rijpaard. De appellante, Koole Dressage Horses B.V., had een koopovereenkomst gesloten met de geïntimeerde, die het paard had aangeschaft. De geïntimeerde stelde dat de koopovereenkomst tot stand was gekomen onder invloed van dwaling, veroorzaakt door onjuiste en/of onvoldoende informatie van de verkoper. Het hof oordeelde dat de mededeling van Koole dat het paard drie maanden onder het zadel was, van belang was voor de beoordeling door de keuringsarts. De informatie bleek achteraf onjuist te zijn, wat leidde tot de conclusie dat de geïntimeerde het paard bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gekocht. Het hof bevestigde de vernietiging van de koopovereenkomst en oordeelde dat Koole de koopsom van € 15.000,00 moest terugbetalen, inclusief wettelijke rente. Daarnaast werd Koole veroordeeld tot schadevergoeding op basis van ongerechtvaardigde verrijking, waarbij de schadevergoedingsverplichting werd begrensd door de hoogte van de verrijking en door de redelijkheid. Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van Koole in principaal appel af, terwijl de vorderingen van de geïntimeerde in incidenteel appel gedeeltelijk werden toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.289.419/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 8651291/ CV EXPL 20-3465
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 juli 2022
inzake
KOOLE DRESSAGE HORSES B.V.,
gevestigd te Bergen,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. S.A. Wensing te Emmen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. C.J.M. Bongers te 's-Hertogenbosch.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Koole en [geïntimeerde] genoemd.
Koole is bij dagvaarding van 19 januari 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 30 december 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en Koole als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel houdende eiswijziging, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel tevens antwoordakte;
- akte houdende overlegging producties van de zijde van [geïntimeerde] ;
- akte houdende overlegging producties van de zijde van Koole.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Koole heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, alsmede tot terugbetaling van hetgeen Koole reeds aan [geïntimeerde] heeft moeten voldoen (€ 25.644,69) en de kosten van het conservatoir beslag.
[geïntimeerde] heeft in principaal appel geconcludeerd tot afwijzing van de door Koole aangevoerde grieven en bekrachtiging van het bestreden vonnis voor wat betreft de onderdelen waartegen Koole grieft, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Koole in de kosten van het geding in principaal appel met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft in incidenteel appel – na eiswijziging – geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis voor wat betreft de onderdelen waar [geïntimeerde] tegen grieft zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – Koole zal veroordelen om aan [geïntimeerde] te voldoen een aanvullend bedrag van € 6.508,88 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede een aanvullend bedrag van € 113,63 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft [geïntimeerde] veroordeling van Koole gevorderd tot opheffing van het op 25 februari 2021 gelegde conservatoire beslag op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede een verklaring voor recht dat Koole uit onrechtmatige daad jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige beslaglegging, met veroordeling van Koole tot vergoeding van de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en met veroordeling van Koole in de kosten van het geding in incidenteel appel met nakosten en rente.
Koole heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing van de door [geïntimeerde] aangevoerde grieven en de gewijzigde eis en het bestreden vonnis voor wat betreft de onderdelen waartegen [geïntimeerde] grieft te bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van – naar het hof begrijpt – het geding in incidenteel appel.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.16 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.1
Koole is een onderneming die zich bezighoudt met ‘Dienstverlening voor het fokken en houden van dieren’ en ‘Veterinaire dienstverlening Trainen van en handel in dressuurpaarden; revalideren van paarden door middel van onder andere aquatraining, fysiotherapie en lasertherapie alsmede webshop in paardenrevalidatie-artikelen en voedingssupplementen’.
2.2
Op 19 februari 2019 hebben Koole als verkoper en [geïntimeerde] als (consument) koper een koopovereenkomst ondertekend, betreffende een paard genaamd [naam 1] (verder te noemen: het paard), geboren op [geboortedatum] .
2.3
Artikel 6 van de koopovereenkomst luidt als volgt:
“Gebruik
Koper verklaart het onder 1 beschreven dier te kopen met de volgende bedoeling rijpaard.
Verkoper verklaart kennis te hebben genomen van de hierboven omschreven bedoeling van de koper en verklaart dat het onder 1 beschreven dier hiervoor geschikt is.”
2.4
De koopsom van € 15.000,00 is door [geïntimeerde] aan Koole betaald, en het paard is op 20 februari 2019 door Koole aan [geïntimeerde] geleverd.
2.5
Voorafgaand aan de koop en levering heeft [geïntimeerde] het paard tweemaal uitgeprobeerd (op 29 januari 2019 en op 5 februari 2019), en is het paard in opdracht van [geïntimeerde] gekeurd door dierenarts [naam 2] (verder te noemen: [dierenarts 1] ). Het onderzoeksrapport van deze aankoopkeuring van 15 februari 2019 vermeldt als conclusie:
“Klinisch en Röntgenlogisch Gezond”. Verder heeft [dierenarts 1] in zijn rapport onder het kopje ‘Röntgenonderzoek van andere onderdelen / nevenbevindingen’ opgemerkt:
“Hals en Rug: Geen sign. afw”.
2.6
De eerste maand na levering is het paard bij Koole gestald en getraind, en heeft [geïntimeerde] begeleiding gekregen van Koole, in de persoon van [naam 3] , stalmanager (verder te noemen: [stalmanager] ).
2.7
Op 19 maart 2019 is het paard verhuisd naar Stal [X] in [plaats] .
2.8
Op 24 september 2019 is het paard in opdracht van [geïntimeerde] onderzocht door drs. [naam 4] van Dierenkliniek Wolvega (verder te noemen: [dierenarts 2] ), die daarover in de patiëntinformatie – onder meer – het volgende schrijft:
“Echografie
Lumbosacrale discus is vrij klein ontwikkeld, normale botbelijningen L6-S1.
L5-6 geen duidelijke discus meer zichtbaar maar wel zeer forse hoeveelheid onregelmatigheid van de wervellichamen L5 en L6.
diagnose : Veranderingen zijn passend bij degeneratieve discus problemen en secundaire veranderingen van de wervellichamen L5 en L6. Dit kan het gevolg zijn van trauma op jonge leeftijd.
advies / therapie : Gezien de ernst van de veranderingen is de kans op herstel zeer matig. Prognose voor rijpaard slecht.”
2.9
In een e-mailwisseling op 4 oktober 2019 tussen [geïntimeerde] en [dierenarts 1] bevestigt [dierenarts 1] met betrekking tot de aankoopkeuring die plaatsvond op 15 februari 2019:
“(…) Tijdens het monsteren valt op dat het paard met rechterlengtebuiging loopt. Paard brengt linker achterbeen wat minder onder dan het rechterachterbeen. Paard galoppeert op zachte volte linksom vaak overkruist, springt om met achterbenen naar rechter galop. Op het keuringsrapport wordt hier geen opmerking over genoteerd. Mondelinge toelichting door de heer [naam 2] is zeer aannemelijk op basis van verkregen informatie over paard: ‘paard mist nog veel kracht door korte periode onder het zadel’.
Buigproef word linksvoor en linksachter beide nogmaals uitgevoerd, eerste paar passen draaft het paard wat kort en stijf weg. Tweede buigproef is negatief. Paard wordt hierop goed bevonden.
Röntgenologisch komt het paard goed door de keuring met op de sesambeenderen in beide voorbenen een 2. Ruggenwervels zijn iets nauwer als normaal maar vormen geen verhoogd risico.
De heer [naam 2] heeft dit paard goedgekeurd op basis van de volgende informatie over het paard [naam 1] :
• Paard komt bij fokker vandaan / geschiedenis geheel bekend
• Paard is 3 maanden onder het zadel – (Reden zwangerschap ruiter, paard heeft stilgestaan)
• Paard is nooit mee gefokt
• Paard is getraind op L niveau
Na telefonisch overleg met dhr. [naam 2] op 1 oktober 2019 valt op te maken dat bij het hebben van de juiste informatie betreffende het trainingsniveau van dit paard dit reden geweest zou zijn voor een opmerking en verder onderzoek.
Een paard van deze leeftijd en met een hoger trainingsniveau zou een meer ontwikkeld achterbeen moeten hebben en in staat moeten zijn normaal aan te galopperen in de juiste galop.”
2.1
In aanvulling daarop schrijft [dierenarts 1] in een e-mail van 13 november 2020 aan de gemachtigde van [geïntimeerde] :
“(…) Als het inderdaad zo is dat het paard al langer onder het zadel was acht ik het zeer aannemelijk dat de klacht ook tijdens de keuring aanwezig was. Tijdens de keuring hebben we besproken dat het afwijkend was maar dat het zou kunnen passen in de onervarenheid van het paard. Als blijkt dat het paard niet zo onervaren was als voorgesteld tijdens de keuring is deze aanname dus niet juist.”
2.11
Bij brief van 20 november 2019 heeft (de toenmalige jurist van) [geïntimeerde] de koopovereenkomst primair ontbonden wegens non-conformiteit, en subsidiair vernietigd op grond van dwaling.
2.12
De advocaat van Koole reageert hierop bij brief van 14 januari 2020, waarin – kort gezegd – het standpunt wordt ingenomen dat geen sprake is van non-conformiteit.
2.13
Op 29 januari 2020 heeft [naam 5] van [bedrijf 2] (verder te noemen: [naam 5] ) het paard onderzocht voor een second opinion, en in de patiëntinformatie het volgende – onder meer – geschreven:
“Echografisch Onderzoek
(…)
- tussenwervelschijf L5L6 forse beenderige veranderingen wervellichamen en heterogeen beeld tussenwervelschijf (passend bij degeneratieve veranderingen)
(…)
diagnose : Vandaag toont paard klinisch een forse beperking ter hoogte van lendenen-bekkengebied. Uitvoerig diagnostisch onderzoek in dit gebied duidt op een forse afwijking van de tussenwervelschijf tussen de 5e en 6e lendewervel (met beenderige veranderingen van de wervellichamen). Deze bevindingen kunnen we mijn inziens correleren aan de klinische symptomen.
advies / therapie : Prognose: gezien klinisch beeld, chronische klachten en de ernst van de bevindingen is de prognose als rijpaard op hoger dressuurniveau mijn inziens zeer gereserveerd – infaust.”
2.14
In aanvulling hierop heeft de advocaat van [geïntimeerde] in een e-mail van 10 november 2020 aan [naam 5] gevraagd of de prognose ‘zeer gereserveerd – infaust’ ook geldt voor het gebruik van het paard als rijpaard in het algemeen (dan wel voor de basissport / wedstrijden op L/M/Z-niveau). In reactie daarop schrijft [naam 5] in een e-mail van 11 november 2020:
“Ongeschiktheid als rijpaard (ongeacht het niveau) moge duidelijk zijn.”
2.15
Op 25 november 2020 om 10:40 uur schrijft de advocaat van Koole in een e-mail aan Paardenkliniek [naam paardenkliniek] :
“(…) Mijn cliënte heeft in februari 2019 een paard verkocht. Het paard is gekeurd. Drie maanden na de levering is het paard verwond en zeven maanden na de levering zou een onregelmatigheid in de wervellichamen zijn geconstateerd. Het komt er dan ook op neer dat de koper eerst acht maanden na de levering problemen heeft ontdekt. Het paard bleek overigens eind september 2019 niet kreupel.
Volgens de koper zou het paard blijvend ongeschikt als rijpaard zijn en zou het ook aannemelijk zijn dat de huidige problematiek tijdens de aankoop keuring aanwezig was. Kreupel zou een lekenterm zijn.
Namens mijn cliënte heb ik opgeworpen dat de gestelde problematiek niet geantedateerd kan worden naar de datum van de levering. Het gaat om een afwijking van de tussenwervelschijf tussen de 5de en 6de lendenwervel.
Deze bemerking zou op 29 januari 2020 zijn vastgesteld. Dit is derhalve bijna een jaar na de levering.
Ik verzoek u mij omgaand te berichten of u met mij eens bent dat op grond van vorenstaande informatie niet geconcludeerd kan worden dat het paard ten tijde van de levering ongeschikt zou zijn.”
2.16
Daarop reageert drs. [naam 6] van Paardenkliniek [naam paardenkliniek] (verder te noemen: [dierenarts 3] ) diezelfde dag om 12:02 uur als volgt:
“Op de vraag of de gestelde diagnose te antedateren is tot voor de koop, is het antwoord nee. De gevonden afwijking aan tussenwervelschijf tussen de 5e en 6e lendenwervel kan ook ontstaan zijn door een trauma, dat heeft plaats gevonden, in de periode dat het paard bij de koper was.”

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] – samengevat weergegeven – een verklaring voor recht gevorderd (na eiswijziging) dat [geïntimeerde] de koopovereenkomst op 20 november 2019 (dan wel per datum dagvaarding) rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd, althans deze vernietigt op grond van dwaling. Subsidiair heeft [geïntimeerde] een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] de koopovereenkomst op 20 november 2019 (dan wel per datum dagvaarding) rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden, althans deze ontbindt. Zowel primair als subsidiair heeft [geïntimeerde] gevorderd Koole te veroordelen de koopsom van € 15.000,00 terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente en Koole te gebieden om na (terug)betaling van de koopsom en wettelijke rente het paard bij [geïntimeerde] op te halen en weer in bezit te nemen, op straffe van een dwangsom, alsmede om Koole te veroordelen tot betaling van € 13.160,75 + PM als vergoeding voor door [geïntimeerde] geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en Koole te veroordelen tot betaling van € 1.056,61 voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Alles met veroordeling van Koole in de proceskosten, waaronder begrepen het nasalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente. Koole heeft verweer gevoerd.
3.2
De kantonrechter heeft – samengevat weergegeven – geoordeeld dat [geïntimeerde] op 20 november 2019 de koopovereenkomst met betrekking tot het paard rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd wegens dwaling, omdat Koole voorafgaand aan de koop heeft medegedeeld dat het paard drie maanden onder het zadel was en dat het paard niet heeft deelgenomen aan de stamboekkeuring, welke informatie relevant was en achteraf aantoonbaar onjuist is gebleken. [geïntimeerde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij het paard bij een juiste voorstelling van zaken niet onder dezelfde voorwaarden gekocht zou hebben. De vernietiging van de koopovereenkomst heeft terugwerkende kracht, zodat hetgeen op basis daarvan is gepresteerd onverschuldigd is in de zin van artikel 6:203 BW. De vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van de koopsom van € 15.000,00 is toegewezen, inclusief de wettelijke rente vanaf 6 december 2019. De vordering om Koole te gebieden het paard op te halen is ook toegewezen, op straffe van een dwangsom. Ten slotte heeft de kantonrechter een schadevordering van [geïntimeerde] toegewezen tot een bedrag van € 7.557,07 te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Tegen dit oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Koole in principaal appel en [geïntimeerde] in incidenteel appel met grieven op.
In principaal appel
Mededelingsplicht
3.3
Met
grief Ikomt Koole op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de mededeling dat het paard drie maanden onder het zadel was voor [dierenarts 1] als keuringsarts van belang was, omdat dit een aannemelijke verklaring vormde voor het geconstateerde afwijkende loopgedrag, alsmede dat de indruk is gewekt dat het paard nog maar drie maanden onder het zadel was en dit de mededelingsplicht van Koole kleurt. Volgens Koole is die mededeling niet van belang voor de beoordeling van het paard. Koole verwijst daartoe allereerst naar een verklaring van [naam 7] van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [naam 7] ) van 9 februari 2021 waarin is opgenomen:
“(…) De duur van aangereden zijn heeft geen enkel belang in een veterinaire keuring, die gebeurt in Nederland namelijk onbelast en de ruiter heeft dus geen enkele invloed op de klinische beoordeling ten tijde van de keuring. (…) en ook vandaag lijkt de merrie niet pijnlijk en in staat normaal te kunnen functioneren.”
Verder, zo stelt Koole, heeft hij weliswaar gezegd dat het paard drie maanden bij Koole op stal stond, maar daarmee heeft hij niet gezegd dat het paard slechts drie maanden was bereden. [dierenarts 1] verklaart nergens dat hij geen positief advies zou hebben gegeven als hij wist dat het paard langer dan drie maanden onder het zadel was. Bovendien staat in het rapport van [dierenarts 1] dat het paard al was afgericht op L-niveau en dat kan nooit in drie maanden en dat weten [geïntimeerde] en [dierenarts 1] . Koole verwijst daartoe naar een verklaring van [A.] Dressuurstal van 3 mei 2021, waarin is opgenomen:
“(…) In grote lijnen kan wel gezegd worden dat vanaf het eerste moment dat het paard bereden wordt het toch wel een half jaar duurt voordat het L klaar is.
Een paard binnen drie maanden africhten tot L is onmogelijk. (…)”
3.4.1
Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] de verklaring van [naam 7] voldoende gemotiveerd heeft betwist, stellende dat hoe lang een paard is bereden (en de daarmee gepaard gaande spiervorming en kracht) wel degelijk van invloed kan zijn op de beoordeling van een dierenarts tijdens een aankoopkeuring. Dit wordt onderschreven door de verklaring van [dierenarts 1] van 4 oktober 2019 (zie onder 2.9), waaruit volgt dat hij het paard – ondanks afwijkend loopgedrag – heeft goedgekeurd op basis van (onder meer) de informatie van Koole dat het paard pas drie maanden onder het zadel was. [dierenarts 1] heeft tevens verklaard dat bij het hebben van de juiste informatie betreffende het trainingsniveau van het paard dit reden zou zijn geweest voor een opmerking en verder onderzoek. Uit de verklaring van [dierenarts 1] van 13 november 2020 (zie onder 2.10) blijkt dat tijdens de keuring is besproken dat het loopgedrag van het paard afwijkend was, maar dat dat zou kunnen passen bij de onervarenheid van het paard. Als vervolgens blijkt dat het paard niet zo onervaren was als voorgesteld tijdens de keuring is deze aanname dus niet juist geweest, aldus [dierenarts 1] . Koole wist en had moeten weten dat de periode gedurende welke een paard is bereden voor de koper (en keuringsarts) relevante informatie is die met [geïntimeerde] en de keuringsarts gedeeld had moeten worden, zeker als dat in het kader van een aankoopkeuring ter sprake komt.
3.4.2
Daarnaast heeft [geïntimeerde] , naar het oordeel van het hof, voldoende gemotiveerd betwist dat het paard in staat is normaal te functioneren en geschikt is als rijpaard. Uit de verklaring van [dierenarts 1] van 4 oktober 2019 (zie onder 2.9) blijkt dat het paard is gekeurd met als gebruiksdoel rijpaard, terwijl uit de verklaringen [dierenarts 2] (zie onder 2.8) en [naam 5] (zie onder 2.13) blijkt dat het paard daartoe ongeschikt is.
3.4.3
[stalmanager] heeft tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg verklaard:
“In mijn beleving ging het er in het gesprek met [geïntimeerde] over dat ik het paard drie maanden onder het zadel heb gehad. Het zou kunnen dat [geïntimeerde] daarmee de indruk heeft gekregen dat het paard in totaal nog maar drie maanden onder het zadel was. (…)”
Ook dit is door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist, onder andere door verwijzing naar de verklaring van [dierenarts 1] van 4 oktober 2019 (zie onder 2.9) waaruit volgt dat hem informatie is verstrekt dat het paard pas drie maanden onder het zadel was. Daarnaast heeft [geïntimeerde] in oktober 2019 [stalmanager] een Whatsapp-bericht gestuurd inhoudende:
“(…) Ik heb er nog eens over na zitten denken en vind het nog steeds wel jammer dat jullie nooit iets hebben verteld over de verkoop/ rijden bij (…), dit was toch echt wel noemenswaardig geweest als ze daar zo grof gereden is. (…) Die 3 maanden onder het zadel is zo ook wel in een ander perspectief gekomen.”
[stalmanager] heeft wel op voornoemd Whatsapp-bericht gereageerd, maar niet op de mededeling van [geïntimeerde] dat het drie maanden onder het zadel zijn op die manier in een ander perspectief is komen te staan. Het had voor de hand gelegen dat [stalmanager] daarop gereageerd zou hebben als zij dat zo niet had gezegd of bedoeld, hetgeen zij heeft nagelaten.
3.4.4
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet het hof niet in waarom de vermelding in het keuringsrapport dat het paard al was afgericht op L-niveau en dat dit niet kan in drie maanden het voorgaande anders zou maken. Grief I slaagt niet.
3.5.1
Met
grief IIkomt Koole op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de stamboekkwestie een schending van de mededelingsplicht vormt, dat de score op het onderdeel ‘stap’ als onvoldoende is beoordeeld en dat Koole hieromtrent onjuiste mededelingen aan [geïntimeerde] heeft gedaan en [geïntimeerde] het paard bij een juiste voorstelling van zaken niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gekocht. Koole heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat het paard al op jonge leeftijd is aangeboden voor stamboekopname en geen onvoldoende scores heeft behaald. Ten tijde van de aankoop is Koole deze informatie ontgaan, met name vanwege de irrelevantie en het feit dat de verkoop niet door de bestuurder van Koole is gedaan, maar door [stalmanager] . [geïntimeerde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de informatie over de stamboekopname voor haar relevant zou zijn. Bovendien was het stamboekpapier aan [geïntimeerde] uitgereikt en kon zij zien dat het paard was opgenomen in het stamboek. De scores had zij op het internet kunnen zien, want die zijn openbaar, aldus Koole.
3.5.2
Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] voorafgaand aan de koop per Whatsapp aan [stalmanager] heeft gevraagd:
“Zijn jullie ooit met haar naar de stamboek keuring geweest trouwens?”, waarmee de relevantie van de stamboekkeuring is gegeven. [stalmanager] heeft daarop geantwoord:
“Nee dat zijn we niet”. Vervolgens is komen vast te staan dat het paard in 2017 aan een stamboekkeuring heeft deelgenomen, waarbij het paard op het onderdeel ‘stap’ 55 heeft gescoord. Dit is, vergeleken met de andere gekeurde paarden, een zeer lage score en heeft ertoe geleid dat het paard geen ‘ster-predicaat’ is toegekend. Op het formulier van de stamboekkeuring staat Koole als ‘fokker/geregistreerde’ opgenomen, zodat ervan uitgegaan moet worden dat deze kennis bij Koole aanwezig was en [stalmanager] , als vertegenwoordiger van Koole en stalmanager aldaar, moet worden toegerekend. Dit klemt temeer daar [stalmanager] namens Koole de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft bijgewoond en daar namens de advocaat van Koole is verklaard dat [stalmanager] het paard zelf heeft bereden en alles van de zaak weet. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat haar een stamboekpapier is uitgereikt waarop zij kon zien dat het paard was opgenomen in het stamboek. Uit de koopovereenkomst blijkt dat (onder andere) een ‘afstammingsbewijs’ is overgelegd, maar dat ziet op gegevens met betrekking tot de afstamming van het paard en niet op een stamboekkeuring. Gelet op de vraag van [geïntimeerde] en het antwoord van Koole bij monde van [stalmanager] , mocht [geïntimeerde] op de juistheid daarvan vertrouwen en lag het niet op haar weg om op het internet op zoek te gaan naar scores van de stamboekkeuring. Grief II slaagt niet.
Dwaling en causaal verband
3.6.1
Met
grief IIIkomt Koole op tegen het oordeel van de kantonrechter dat aannemelijk is dat de problemen al ten tijde van de aankoop aanwezig waren, dat het paard niet geschikt is als rijpaard, dat het aandoeningen heeft aan de wervellichamen en hieraan niets afdoet dat bij de keuring geen afwijkingen zijn geconstateerd, alsmede dat de door Koole opgevraagde en overgelegde verklaring van [dierenarts 3] daaraan niets kan afdoen. Koole heeft daartoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat het paard is gekeurd en gezond verklaard en na de levering spreekt [geïntimeerde] over onregelmatig lopen, hetgeen niet het geval is geweest. [dierenarts 2] heeft op 24 september 2019 geoordeeld dat het paard niet kreupel is, wel worden echografische afwijkingen vastgesteld, maar [dierenarts 2] verklaart niet dat deze afwijkingen ten tijde van de koop al aanwezig waren, noch dat de vraag hoe lang het paard al zadelmak was relevant is. De veterinaire toestand op 24 september 2019 zegt niets over de situatie in februari 2019. Niet kan worden vastgesteld dat het paard voorafgaand aan de koop ongeschikt was als rijpaard. [dierenarts 3] is afgegaan op veterinaire stukken. Van belang is dat de gestelde afwijkingen aan de tussenwervels ontstaan kunnen zijn door een trauma terwijl het paard zich onder toezicht van [geïntimeerde] heeft verwond. De gestelde afwijking kan niet geantedateerd worden tot voor de koop, aldus Koole.
3.6.2
Het hof overweegt als volgt. Uit hetgeen onder 3.4.1 is geoordeeld blijkt dat [dierenarts 1] bij de aankoopkeuring afwijkend loopgedrag bij het paard heeft geconstateerd, maar het paard desondanks heeft goedgekeurd op basis van (onder meer) de – bij nader inzien onjuiste – informatie van Koole dat het paard pas drie maanden onder het zadel was. [dierenarts 1] heeft verklaard dat het hebben van juiste informatie betreffende het trainingsniveau van het paard voor hem reden zou zijn geweest voor verder onderzoek. Het is dus niet zo dat het paard is gekeurd en gezond verklaard en dat [geïntimeerde] pas ná de levering spreekt over onregelmatig lopen, zoals Koole stelt. Vervolgens is het paard op 24 september 2019 door [dierenarts 2] onderzocht, die naar aanleiding van echografisch onderzoek heeft gediagnosticeerd dat sprake is van een zeer forse hoeveelheid onregelmatigheid van de wervellichamen L5 en L6 en dat deze veranderingen passen bij degeneratieve discusproblemen en secundaire veranderingen van de wervellichamen L5 en L6, hetgeen het gevolg kan zijn van trauma op jonge leeftijd. Dit impliceert dat de klachten ten tijde van de koop aanwezig waren. [dierenarts 2] heeft als advies/therapie aangegeven dat gezien de ernst van de veranderingen de kans op herstel zeer matig is en de prognose voor rijpaard slecht. Het paard is vervolgens op 29 januari 2020 door [naam 5] onderzocht, die naar aanleiding van echografisch onderzoek eveneens heeft vastgesteld dat bij de tussenwervelschijf L5 L6 sprake is van forse beenderige veranderingen van de wervellichamen en een heterogeen beeld van de tussenwervelschijf, passend bij degeneratieve veranderingen. Naar aanleiding van een fysiotherapeutische evaluatie heeft [naam 5] gediagnosticeerd dat sprake is van een forse beperking ter hoogte van de lendenen-bekkengebied. Uitvoerig diagnostisch onderzoek duidt volgens [naam 5] op een forse afwijking van de tussenwervelschijf tussen de 5e en 6e lendenwervel, met beenderige veranderingen van de wervellichamen, welke bevindingen volgens [naam 5] correleren aan de klinische symptomen. Deze diagnose komt overeen met die [dierenarts 2] . De prognose als rijpaard op hoger dressuurniveau is volgens [naam 5] , gezien het klinische beeld, de chronische klachten en de ernst van de bevindingen, zeer gereserveerd – ongunstig. Bij e-mail van 10 november 2020 heeft mr. Bongers [naam 5] voorgehouden dat Koole stelt dat niet is gebleken dat het paard kreupel is en niet ongeschikt zou zijn als rijpaard. Hierop heeft [naam 5] laten weten:
“(…) Kreupel: dit is een lekenterm waarmee frequent wordt bedoeld dat het paard aan een bepaalde ledemaat een abnormaal bewegingspatroon vertoont ten gevolge van pijn. Dit is een lokomotorische afwijking (afwijkend bewegingspatroon).
In deze casus is ook sprake van een lokomotorische afwijking (afwijkend bewegingspatroon) echter veroorzaakt door problemen ter hoogte van het wervelkolom-bekkengebied. Dit valt niet onder de term ‘kreupel’ voor velen, maar is weldegelijk een abnormaal bewegingspatroon. Het is een beetje om de pot heendraaien. (…)
Ongeschiktheid als rijpaard (ongeacht het niveau) moge duidelijk zijn.”
3.6.3
Koole heeft in eerste aanleg een e-mail van mr. Wensing aan [dierenarts 3] van 25 november 2020 overgelegd, alsmede de reactie daarop van [dierenarts 3] . Mr. Wensing heeft [dierenarts 3] gemaild:
“(…) Drie maanden na de levering is het paard verwond en zeven maanden na de levering zou een onregelmatigheid in de welvellichamen zijn geconstateerd. (…) Namens mijn cliënte heb ik opgeworpen dat de gestelde problematiek niet geantedateerd kan worden naar de datum van de levering. Het gaat om een afwijking van de tussenwervelschijf tussen de 5de en 6de lendenwervel. (…)”
[dierenarts 3] heeft hierop binnen anderhalf uur gereageerd met:
“(…) Op de vraag of de gestelde diagnose te antedateren is tot voor de koop, is het antwoord nee. De gevonden afwijking aan tussenwervelschijf tussen de 5e en 6e lendenwervel kan ook ontstaan zijn door een trauma, dat heeft plaats gevonden, in de periode dat het paard bij de koper was.”
Mr. Wensing heeft vervolgens tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg erkend dat hij alleen zijn e-mail aan [dierenarts 3] heeft voorgehouden, zonder onderliggende stukken, maar in hoger beroep stelt Koole dat [dierenarts 3] niet is uitgegaan van onvolledige informatie, maar juist is afgegaan op de veterinaire stukken. [dierenarts 3] verklaart op 26 oktober 2021:
“(…) Ik heb eerder een verklaring afgelegd echter de rechter was niet duidelijk of ik het hele dossier had bestudeerd. Ik kan hierbij verklaren dat dit wel het geval was en is.”
Het hof stelt vast dat mr. Wensing heeft verklaard dat hij alleen zijn e-mail zonder onderliggende stukken aan [dierenarts 3] heeft voorgehouden, terwijl [dierenarts 3] op 26 oktober 2021 verklaart dat hij destijds het hele dossier had bestudeerd. Dit is innerlijk tegenstrijdig, reden waarom het hof voorbij zal gaan aan de verklaring van [dierenarts 3] .
3.6.4
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat door [geïntimeerde] voldoende gemotiveerd is gesteld en door Koole onvoldoende gemotiveerd is betwist dat de koopovereenkomst van het paard tot stand is gekomen onder invloed van dwaling die te wijten is aan onjuiste en/of onvoldoende inlichtingen van Koole en die bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten. Dit rechtvaardigt de vernietiging van de overeenkomst op 20 november 2019 door [geïntimeerde] . Grief III slaagt niet.
3.7
Grief IVontbreekt en
grief Vis een veeggrief en behoeft daarom geen zelfstandige bespreking.
Ongerechtvaardigde verrijking
3.8.1
Met
grief VIkomt Koole op tegen het oordeel van de kantonrechter om de schade van [geïntimeerde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking toe te wijzen en het eigen schuld verweer van Koole af te wijzen. Koole heeft daartoe – samengevat weergegeven – gesteld dat van ongerechtvaardigde verrijking geen sprake is omdat de door [geïntimeerde] geclaimde schadeposten ook bij correcte nakoming danwel bij afwezigheid van dwaling gemaakt zouden zijn. [geïntimeerde] heeft schade veroorzaakt door het paard te verwaarlozen en te laten beschadigen. Het paard werd niet deugdelijk gehuisvest en daarom kloppen de stallingskosten niet.
3.8.2
Het hof oordeelt als volgt. Nu in het voorgaande is geoordeeld dat sprake is van dwaling moeten alle prestaties die [geïntimeerde] op grond van de vernietigde overeenkomst heeft verricht als onverschuldigd betaald ongedaan worden gemaakt. De schadevergoedingsverplichting van Koole wordt ex artikel 6:212 BW begrensd door de hoogte van de verrijking en door de redelijkheid. De stelling van Koole dat [geïntimeerde] schade heeft veroorzaakt door het paard te verwaarlozen en te laten beschadigen is door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist door overlegging van een gezondheidsverklaring van Dierenartsenpraktijk [naam praktijk 1] van 6 februari 2021 waaruit blijkt dat bij klinisch onderzoek op 5 februari 2021 is gebleken dat het paard in een goede voedingstoestand verkeerde en geen uitwendige verwondingen zichtbaar waren. De stelling van Koole dat het paard niet deugdelijk werd gehuisvest en dat daarom de stallingskosten niet kloppen zal als zijnde onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd.
3.9
Met
grief VIIkomt Koole op tegen de veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Het enige argument dat hij in dit verband aanvoert is dat de hoofdvordering van [geïntimeerde] afgewezen had moeten worden. Aangezien in principaal appel alle grieven falen en de hoofdvordering van [geïntimeerde] terecht is toegewezen zal ook voornoemde veroordeling in stand blijven. Grief VII faalt.
3.1
Grief VIIImet betrekking tot het dictum is een veeggrief en behoeft daarom geen zelfstandige bespreking.
3.11
Koole heeft geen feiten gesteld die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden. Haar bewijsaanbod wordt daarom verworpen.
In incidenteel appel
3.12
Met
grief Ikomt [geïntimeerde] op tegen de beslissing van de kantonrechter om (slechts) € 6.300,00 toe te wijzen aan stallingskosten. [geïntimeerde] heeft daartoe gesteld dat de kantonrechter abusievelijk € 60,00 niet heeft meegenomen bij het berekenen van de stallingskosten die zij met betalingsbewijzen heeft onderbouwd. Het hof oordeelt dat de producties waarnaar wordt verwezen onvoldoende opheldering verschaffen en onvoldoende zijn toegelicht, zodat grief I faalt.
3.13
Met
grief IIkomt [geïntimeerde] op tegen de beslissing van de kantonrechter om slechts € 341,70 toe te wijzen aan voerkosten. [geïntimeerde] heeft daartoe gesteld dat zij in september en november 2020 in totaal twintig strobalen extra heeft moeten kopen voor € 5,00 contant, zijnde een totaalbedrag van € 441,70. Ook deze grief faalt omdat de producties waarnaar wordt verwezen onvoldoende opheldering verschaffen en onvoldoende zijn toegelicht.
3.14
Met
grief IIIen
grief IVkomt [geïntimeerde] op tegen de beslissing van de kantonrechter om (slechts) een bedrag van € 327,00 toe te wijzen aan hoefsmidkosten en de gevorderde kosten voor wormkuren en tandartsbehandelingen af te wijzen. [geïntimeerde] stelt daartoe – samengevat weergegeven – dat zij niet meer over (alle) facturen en betaalbewijzen van de door haar gemaakte kosten ten aanzien van de wormkuren, tandartsbehandeling en hoefsmid beschikt, maar dat zij deze kosten wel heeft gemaakt. [geïntimeerde] verwijst daartoe naar een overzicht ‘onderhoudskosten’ van Vereniging Eigen Paard, waaruit blijkt dat de door [geïntimeerde] gevorderde hoefsmid- (€ 417,00), ontwormings- (€ 75,00) en tandartskosten (€ 160,00) binnen deze geraamde onderhoudskosten passen en dus voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof oordeelt dat tegenover de gemotiveerde betwisting door Koole dat deze behandelingen hebben plaatsgevonden [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld, reden waarom grief III en grief IV falen.
3.15
Met
grief Vkomt [geïntimeerde] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door [geïntimeerde] gemaakte kosten bij Dierenartsenpraktijk [naam praktijk 2] niet voor vergoeding door Koole in aanmerking komen omdat de verwonding die het paard heeft opgelopen niet zonder meer in verband kan worden gebracht met de aandoeningen aan de wervellichamen L5-L6 en de tussenwervelschijf en dat, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden aangenomen dat de verwonding ook opgetreden zou zijn als de koop niet was gesloten en het paard bij Koole was gebleven. [geïntimeerde] heeft daartoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat het paard de wond heeft opgelopen in het weiland. Wat er in het weiland is gebeurd weet [geïntimeerde] niet en is niet te achterhalen. Een paard is levende have met een eigen energie, waardoor het kan voorkomen dat het zich – zonder toedoen van een derde – verwondt. Ook als het paard bij Koole zou hebben gestaan zou het zich kunnen hebben verwond en had Koole kosten moeten maken. Het hof oordeelt, met de kantonrechter, dat de door [geïntimeerde] gemaakte kosten bij Dierenartsenpraktijk [naam praktijk 2] niet voor vergoeding door Koole in aanmerking komen. Er is geen sprake van een prestatie die [geïntimeerde] op grond van de vernietigde overeenkomst heeft verricht. Niet kan worden aangenomen dat de verwonding ook zou zijn opgetreden als de koop niet was gesloten en het paard bij Koole was gebleven. Grief V faalt.
3.16
Met
grief VIkomt [geïntimeerde] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] voor de bij Epplejeck aangeschafte zaken onvoldoende heeft onderbouwd waarom deze kosten ook door Koole gemaakt zouden zijn als de koop niet zou zijn gesloten. [geïntimeerde] heeft daartoe aangevoerd dat het paard als gevolg van de veterinaire problematiek regelmatig de ijzers onder de hoeven van de voorbenen aftrapte omdat het steeds de voorbenen aantikte. [geïntimeerde] was daarom genoodzaakt het paard in het weiland en de paddock te voorzien van beenbescherming, reden waarom zij bij Epplejeck peesbeschermers, bandages en springschoenen heeft gekocht. Dit geldt ook voor de door [geïntimeerde] gekochte Ice-Vibe packs. De door [geïntimeerde] gekochte wattenrol en zilverzalf is voor de verzorging van de wond die het paard heeft opgelopen. Het hof oordeelt dat niet is komen vast te staan dat voornoemde kosten ook door Koole gemaakt zouden zijn als de koop niet zou zijn gesloten, omdat niet als vaststaand heeft te gelden dat het paard als gevolg van de veterinaire problematiek regelmatig de ijzers onder de hoeven van de voorbenen aftrapte omdat het paard steeds de voorbenen aantikte. Met betrekking tot de kosten voor de verzorging van de wond die het paard heeft opgelopen heeft te gelden dat het hof onder 3.15 heeft geoordeeld dat niet kan worden aangenomen dat de verwonding ook zou zijn opgetreden als de koop niet was gesloten en het paard bij Koole was gebleven. Grief VI faalt.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.17
Met
grief VIIkomt [geïntimeerde] op tegen de beslissing van de kantonrechter om de buitengerechtelijke incassokosten te berekenen over een bedrag van € 2.703,27 aan schadevergoeding, omdat dat het bedrag is waartoe [geïntimeerde] heeft gemaand. [geïntimeerde] heeft daartoe gesteld dat zij Koole steeds heeft gemaand om tot een totaaloplossing met betrekking tot de steeds oplopende kosten te komen. [geïntimeerde] stelt dat voor de berekening van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden uitgegaan van het totale schadebedrag tot het moment dat het paard bij [geïntimeerde] is opgehaald, zijnde een bedrag van € 14.065,95. Het hof oordeelt, met de kantonrechter, dat ten aanzien van de schadevergoeding vaststaat dat [geïntimeerde] in de buitengerechtelijke fase heeft gemaand tot een bedrag van € 2.703,27, zodat het redelijk is over dit schadebedrag buitengerechtelijke incassokosten te berekenen. Grief VII faalt.
Opheffing beslag
3.18.1
Na eiswijziging heeft [geïntimeerde] in incidenteel appel veroordeling van Koole gevorderd tot opheffing van het op 25 februari 2021 gelegde conservatoire beslag op straffe van een dwangsom, alsmede een verklaring voor recht dat Koole jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige beslaglegging, met veroordeling van Koole tot vergoeding van de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. [geïntimeerde] heeft daartoe aangevoerd dat de grieven van Koole tegen het bestreden vonnis ongegrond moeten worden verklaard en het beslag ex artikel 705 lid 2 Rv moet worden opgeheven.
3.18.2
Het hof oordeelt op grond van artikel 705 lid 2 Rv dat in het voorgaande van de ondeugdelijkheid van het door Koole ingeroepen recht is gebleken, zodat Koole zal worden veroordeeld het gelegde conservatoire beslag op te heffen. De verklaring voor recht dat Koole jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige beslaglegging, met veroordeling van Koole tot vergoeding van de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet wordt afgewezen omdat [geïntimeerde] de mogelijkheid van schade door de beslaglegging niet aannemelijk heeft gemaakt. De enkele stelling dat [geïntimeerde] schade heeft geleden en zal lijden doordat zij niet over de beslagen gelden kon beschikken is daartoe onvoldoende.
3.18.3
De te verbeuren dwangsommen zullen worden beperkt en hieraan zal een maximum worden gesteld.
3.19
De slotsom is dat de grieven in principaal en incidenteel appel falen, met dien verstande dat de nieuwe eis van [geïntimeerde] in incidenteel appel zal worden toegewezen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Koole zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het principaal appel. Aangezien partijen in het incidenteel appel over en weer in het ongelijk zijn gesteld ziet het hof aanleiding om de kosten daarvan te compenseren, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. Partijen hebben geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden, zodat hun bewijsaanbiedingen daarom worden gepasseerd.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Koole om binnen 48 uur na dit arrest het door haar ten laste van [geïntimeerde] op 25 februari 2021 gelegde conservatoire derdenbeslag onder de Rabobank op te heffen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag (waaronder begrepen een gedeelte van een dag) dat Koole geheel of gedeeltelijk niet aan het voorgaande voldoet en bepaalt het maximum van de uit hoofde van dit arrest te verbeuren dwangsommen op een bedrag van € 50.000,00;
veroordeelt Koole in de kosten van het geding in principaal appel, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 772,00 aan verschotten en € 2.163,00 voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
bepaalt dat in incidenteel appel ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, C.A.H.M. ten Dam en A. van Zanten-Baris en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2022.