ECLI:NL:GHAMS:2022:2266
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep van de verdachte in strafzaak
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2020. De verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zitting op 20 september 2021 en opnieuw op 21 maart 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die stelde dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn hoger beroep op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte heeft op 21 maart 2022 een akte ingediend waarin hij aangeeft het hoger beroep niet te willen handhaven. Dit werd bevestigd door zijn raadsvrouw tijdens de zitting. Het hof heeft vastgesteld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat een nader onderzoek van de zaak rechtvaardigt. Gezien het feit dat er al een zitting heeft plaatsgevonden, heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. De beslissing is genomen in een openbare terechtzitting en is uitgesproken door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.
De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in hoger beroep en de procedurele aspecten die daarbij komen kijken, zoals de mogelijkheid voor de verdachte om zijn hoger beroep in te trekken. Het hof heeft in zijn beslissing rekening gehouden met de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging.