ECLI:NL:GHAMS:2022:2306

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
23-001165-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verduistering in dienstbetrekking door verkoopmedewerkster

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, was werkzaam als verkoopmedewerkster bij de Bijenkorf en is beschuldigd van medeplegen van verduistering. De tenlastelegging betrof het opzettelijk verduisteren van kledingstukken ter waarde van ongeveer € 11.000,- in de periode van 15 tot en met 24 november 2019 te Amstelveen. De verdachte heeft het feit bekend en het hof heeft de bewijsmiddelen, waaronder haar bekennende verklaring en proces-verbaal van aangifte, in overweging genomen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft haar vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte is strafbaar verklaard en het hof heeft een taakstraf van 100 uren opgelegd, met de mogelijkheid van 50 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de achtergrond van de verdachte, die rechten studeert en een toekomst in de advocatuur ambieert. Ondanks de ernst van de feiten heeft het hof besloten af te wijken van de gebruikelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001165-21
datum uitspraak: 9 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13019764-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2022.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 november 2019 tot en met 24 november 2019 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, telkens opzettelijk kledingstukken (met een totaalwaarde van ongeveer 11.0000,- euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders, en welk goed verdachte en/of haar mededaders telkens uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerkster van de afdeling herenmode bij de [winkel], in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op tijdstippen in de periode van 15 november 2019 tot en met 24 november 2019 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk kledingstukken (met een totaalwaarde van ongeveer 11.000,- euro), toebehorende aan [winkel] en welk goed verdachte, telkens uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerkster van de afdeling herenmode bij de [winkel], onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De bewijsmiddelen

Nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2022;
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2019252729-1 van 30 november 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 10-13];
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019252729-5 van 27 juni 2020 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 85-92].

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging het hof verzocht de verdachte te veroordelen tot een taakstraf van ten hoogste 50 uren. De verdachte studeert rechten en wil strafrechtadvocaat worden. Mede gelet op haar achtergrond verdient waardering hoe zij een zelfstandig leven heeft opgebouwd. Zij heeft goede studieresultaten. Als de verdachte veroordeeld zou worden tot een taakstraf, langer dan 50 uren, verliest zij de mogelijkheid om een Verklaring Omtrent het Gedrag te verkrijgen en daarmee haar kans om op een afzienbare termijn werkzaam te zijn in de advocatuur, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het verduisteren van kledingstukken toebehorend aan de [winkel]. In totaal hebben de verdachte en haar mededaders voor een bedrag van ongeveer € 11.000,- aan merkkleding verduisterd. Vanuit haar dienstbetrekking als verkoopmedewerkster bij de [winkel] had de verdachte toegang tot de kledingstukken. De verdachte is in een samenwerkingsverband planmatig en doordacht te werk gegaan door telkens slechts een aantal van de kledingstukken die haar mededaders naar de kassa brachten, daarop aan te slaan. De verdachte en haar mededaders hebben deze handelswijze langer dan een week, waarin meermaals kledingstukken zijn verduisterd, volgehouden en zijn hier pas mee gestopt op het moment dat zij ontdekt werden. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan. De verdachte heeft door haar handelen inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van haar werkgever. Zij is op hoogst geraffineerde wijze te werk te gegaan en heeft het vertrouwen dat haar werkgever in haar mocht stellen ernstig geschonden.
In fraudezaken met een schadebedrag als het onderhavige wordt doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden opgelegd. Het hof zal hiervan afwijken en in plaats daarvan een taakstraf opleggen. Daarbij speelt ook een rol dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. De verdediging heeft het hof verzocht om een taakstraf van maximaal 50 uren op te leggen. Het hof heeft begrip voor de lastige situatie waarin de verdachte heeft verkeerd. Met deze situatie is in de op te leggen straf echter voldoende in strafmatigende zin rekening gehouden. Een taakstraf van 50 uren of minder zou onvoldoende recht doen aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. W.F. Groos en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 maart 2022.
=========================================================================
[…]