ECLI:NL:GHAMS:2022:2415

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
200.305.123/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezag over minderjarige afgewezen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om haar te herstellen in het gezag over haar minderjarige kind, [belanghebbende 1]. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2021, waarin haar verzoek om herstel van gezag was afgewezen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Erkens, stelde dat er onvoldoende zwaarwegende argumenten waren om haar niet in het ouderlijk gezag te herstellen. De GI, vertegenwoordigd door de uitvoerend voogd, en de Raad voor de Kinderbescherming adviseerden echter om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft in zijn overwegingen het belang van [belanghebbende 1] als uitgangspunt genomen. [belanghebbende 1] is inmiddels zeventien jaar oud en verblijft al meer dan tien jaar in een pleeggezin. Het hof heeft vastgesteld dat [belanghebbende 1] in de thuissituatie bij de ouders veel problemen heeft ervaren en dat hij nu stabiel en positief functioneert bij de pleegmoeder, die hem de nodige structuur en zorg biedt. De moeder heeft onvoldoende inzicht in haar eigen beperkingen en kan niet adequaat inspelen op de emotionele behoeften van [belanghebbende 1].

Gelet op deze omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat herstel van de moeder in het gezag niet in het belang van [belanghebbende 1] is. De huidige situatie, waarin de GI de voogdij heeft en [belanghebbende 1] bij de pleegmoeder woont, biedt hem de stabiliteit en begeleiding die hij nodig heeft. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking bekrachtigd, waarmee het verzoek van de moeder is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.305.123/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/673511 / FA RK 19-6211
Beschikking van de meervoudige kamer van 23 augustus 2022 in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens te Wateringen,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [belanghebbende 1] (hierna te noemen: [belanghebbende 1] );
- mevrouw [belanghebbende 2] (hierna te noemen: de pleegmoeder).
Als informant is aangemerkt:
- [belanghebbende 1] (hierna te noemen: de vader).
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2021 (hierna te noemen: de rechtbank), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 12 januari 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de hierboven genoemde beschikking van de rechtbank van 13 oktober 2021.
2.2
De GI heeft op 7 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een e-mailbericht van de advocaat van de vader mr. E. Ramakers van 22 februari 2022, met bijlagen.
2.4
Het hof heeft de minderjarige [belanghebbende 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 9 juni 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de medewerker die de voogdij uitvoert (hierna: de uitvoerend voogd);
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De pleegmoeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) is - voor zover hier van belang - geboren:
- [belanghebbende 1] , op [geboortedatum] .
3.2
Bij beschikking van 27 augustus 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht, op het verzoek van de raad, [belanghebbende 1] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van 24 november 2011 is een ondertoezichtstelling uitgesproken.
Bij genoemde beschikking van 27 augustus 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht tevens een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [belanghebbende 1] verleend. Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd.
3.3
Op 29 augustus 2011 is [belanghebbende 1] in een crisispleeggezin geplaatst. [belanghebbende 1] verblijft sinds 6 juli 2012 in het huidige (perspectiefbiedende) pleeggezin.
3.4
Bij beschikking van 24 september 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland de ouders, op het verzoek van de raad, ontheven van het gezag over [belanghebbende 1] en de voogdij opgedragen aan de Stichting Bureau Jeugdzorg te Utrecht. Bij beschikking van 19 maart 2016 heeft de rechtbank Midden-Nederland de voogdij overgedragen aan de huidige GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, het verzoek van de moeder om haar te herstellen in het gezag over [belanghebbende 1] , afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar in het gezag over [belanghebbende 1] te herstellen.
4.3
De GI verzoekt het door de moeder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Artikel 1:277 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag kan herstellen, indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen.
Standpunten van partijen
5.2
De moeder stelt dat er onvoldoende zwaarwegende argumenten zijn om haar niet in het ouderlijk gezag te herstellen. Zij heeft haar bezwaren tegen de beslissing van de rechter weergegeven in het hoger beroepschrift, en deze op de zitting bij het hof toegelicht.
De GI stelt dat het niet in het belang van [belanghebbende 1] is om de moeder te herstellen in het gezag.
Op de standpunten van partijen wordt hierna nader ingegaan.
Advies van de raad
5.3
De raad heeft het hof ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het oordeel van het hof
5.4
Zoals hiervoor onder 5.1 is vermeld, neemt de wet het belang van [belanghebbende 1] tot uitgangspunt bij de vraag of herstel van het gezag van de moeder aangewezen is. Nu het hier bovendien niet gaat om beëindiging van gezag, maar een eventueel herstel daarvan, volgt het hof de advocaat van de vrouw niet in zijn standpunt dat hoge motiveringseisen zouden moeten worden gesteld aan de eventuele afwijzing van een dergelijk verzoek. Nu de moeder herstel van haar gezag verzoekt, is het aan haar om aannemelijk te maken dat aan de wettelijke voorwaarden daarvoor is voldaan.
Het hof overweegt als volgt. [belanghebbende 1] is nu zeventien jaar en is al meer dan tien jaar uit huis geplaatst. [belanghebbende 1] heeft in de thuissituatie bij de ouders veel meegemaakt. Er was weinig structuur en [belanghebbende 1] is toen op zowel lichamelijk als emotioneel gebied verwaarloosd. Uit het rapport van 14 september 2020 van een op verzoek van de rechtbank verricht forensisch psychiatrisch en psychologisch onderzoek van de ouders en [belanghebbende 1] blijkt dat [belanghebbende 1] functioneert op een beneden gemiddeld intelligentieniveau en bekend is met dyslexie. Wat betreft depressieve klachten, sociale problemen en ADHD verkeert [belanghebbende 1] in een grensgebied. [belanghebbende 1] lijkt zich echter, ondanks zijn achterstand, stabiel en positief te ontwikkelen bij de pleegmoeder. [belanghebbende 1] verblijft reeds gedurende lange tijd bij de pleegmoeder en hij is inmiddels aan haar gehecht en heeft een goede band met haar opgebouwd. De pleegmoeder is in staat hem de structuur, voorspelbaarheid en de zorg te bieden die hij nodig heeft. Ter zitting hebben de GI en de ouders verklaard dat het naar omstandigheden goed gaat met [belanghebbende 1] . De uitvoerend voogd begeleidt [belanghebbende 1] (intensief) bij het maken van keuzes op het gebied van onderwijs, financiën en het nakomen van afspraken. Voorts beleeft [belanghebbende 1] plezier aan de omgangsmomenten met de ouders. [belanghebbende 1] ziet zijn ouders regelmatig en er is een constructie ontstaan waarin [belanghebbende 1] zelf mag bepalen wanneer hij bij de ouders verblijft.
Uit eerder genoemd onderzoeksrapport blijkt verder dat de moeder onvoldoende inzicht lijkt te hebben in haar eigen beperkingen en tekortkomingen, weinig zicht heeft op de affectieve behoeftes van de ander en weinig structuur kan bieden. Zij heeft moeite met het zich kunnen inleven en verplaatsen in de ander; zij heeft slechts beperkt vermogen tot mentaliseren. Met name dat vermogen is van belang om [belanghebbende 1] op een adequate manier tegemoet te kunnen komen in zijn emotionele behoeftes, en dat is voor zijn ontwikkeling weer van belang.
5.5
Onder voornoemde omstandigheden is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor herstel van de moeder in het gezag. Er is thans sprake van een situatie waarin het gezag over [belanghebbende 1] al geruime tijd niet meer bij de ouders ligt en gebleken is dat de huidige situatie voor [belanghebbende 1] goed werkt. Met de raad is het hof van oordeel dat de uitvoerend voogd een positieve invloed op de ontwikkeling van [belanghebbende 1] heeft. Zij zorgt voor een goede verhouding tussen de ouders en de pleegmoeder en dat moet zo blijven. Gezien genoemde persoonlijke problematiek van [belanghebbende 1] heeft hij behoefte aan een veilige en gestructureerde leefomgeving, waarin hij duidelijke sturing en persoonlijke aandacht krijgt, des te meer nu hij bijna achttien is en het in zijn belang is om in ieder geval tot die leeftijd nog te kunnen profiteren van de begeleiding die wordt geboden door de gezinsvoogd. Hierdoor wordt hij langzamerhand klaargestoomd voor verdere zelfstandigheid. Gelet op dit alles acht het hof het doorbreken van deze thans stabiele opvoedsituatie niet in het belang van [belanghebbende 1] . Het perspectief van [belanghebbende 1] ligt dan ook onverkort bij de pleegmoeder, waarbij de GI is belast met de voogdij. Herstel van de moeder in het gezag over [belanghebbende 1] is niet in zijn belang.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A.V.T. de Bie en
mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 23 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.