ECLI:NL:GHAMS:2022:2420

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
200.303.285/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van de rechtsgeldigheid van een Marokkaans huwelijk en de zorgregeling voor minderjarige kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, staat de betwisting van de rechtsgeldigheid van een Marokkaans huwelijk centraal, evenals de zorgregeling voor de minderjarige kinderen van partijen. De man, verzoeker in principaal hoger beroep, betwist dat hij met de vrouw in het huwelijk is getreden en stelt dat het overgelegde afschrift van de huwelijksakte een vervalsing is. De vrouw, verzoekster in incidenteel hoger beroep, heeft echter bewijs geleverd van het huwelijk en vraagt om erkenning van de zorgregeling. Het hof heeft de zaak behandeld op 13 juli 2022, waarbij beide partijen en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. Het hof heeft besloten om een deskundige van Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst in te schakelen om de echtheid van de huwelijksakte te onderzoeken. Tevens is er een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de man en de kinderen wekelijks videobellen en er begeleide omgang zal plaatsvinden zodra dit mogelijk is. De beslissing van het hof houdt in dat partijen de raadsheer-commissaris en de raad op de hoogte moeten houden van de voortgang van de hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.303.285/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/700939 / FA RK 21-2582
Beschikking van de meervoudige kamer van 23 augustus 2022 inzake
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B.J. den Hartog te Amsterdam,
en
[verweerster] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Toughza te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt;
- de minderjarige [naam 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [naam 2] (hierna te noemen: [kind 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 25 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 24 november 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 25 augustus 2021.
2.2
De vrouw heeft op 28 maart 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een e-mailbericht van de zijde van de vrouw van 29 juni 2022 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 13 juli 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling aan de advocaat van de vrouw verzocht het origineel van de door haar in het geding gebrachte kopie van een afschrift van de huwelijksakte ter griffie te deponeren en zich uit te laten over het Uniform Hulpaanbod bij de vrouw in de buurt.
2.6
Nadien zijn de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 27 juli 2022 met daarbij het originele afschrift van de huwelijksakte;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 27 juli 2022 met daarin onder andere informatie over hulpverleningsinstanties bij de vrouw in de buurt.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] en
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] (hierna gezamenlijk ook: de kinderen).
De kinderen wonen bij de vrouw.
3.2
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit. De man heeft daarnaast ook de Marokkaanse nationaliteit

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank als feit vastgesteld dat partijen op 6 september 2017 te [plaats 1] in het huwelijk zijn getreden en heeft zij op verzoek van de vrouw de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) bepaald waarbij de man en de kinderen elke dag tussen 11.00 uur en 12.00 uur contact met elkaar hebben via videobellen.
4.2
De man verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking voor zover het de echtscheiding en de zorgregeling betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende een zorgregeling tussen de man en de kinderen te bepalen waarbij gedurende twee maanden een middag in de week de omgang wordt opgebouwd, de eerste keer de omgang gedurende een uur, de tweede keer gedurende twee uren, de derde keer gedurende drie uren, de vierde keer gedurende vier uren plaatsvindt, zodat de omgang uiteindelijk zal plaatsvinden bij de man thuis;
in de volgende maanden uitbreiding van de omgang met twee uren per maand zodat na zes maanden de kinderen blijven logeren bij de man gedurende eenmaal per zes weken.
4.3
De vrouw verzoekt het principaal hoger beroep van de man af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw, naar het hof begrijpt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, opnieuw rechtdoende een zorgregeling te bepalen waarbij de man en de kinderen op woensdag- en zaterdagavond tussen 18.45 uur en 19.15 uur contact met elkaar hebben via videobellen.

5.De motivering van de beslissing

De echtscheiding
5.1
De man zegt nooit in het huwelijk te zijn getreden met de vrouw. Het afschrift van een huwelijksakte zoals de vrouw die heeft overgelegd, is een vals document. Op grond van artikel 16 van het Marokkaanse familiewetboek (hierna: Mudawwana) kan men uitsluitend een huwelijk aantonen met een eigenlijke huwelijksakte, niet met een afschrift, aldus de man. Ook voldoet de huwelijksakte niet aan een aantal uitdrukkelijke eisen geformuleerd in artikel 67 Mudawwana. Bovendien kan op 29 augustus 2017 in Marokko geen huwelijksvoltrekking hebben plaatsgevonden omdat het Offerfeest dat op 1 september 2017 zou starten op dat moment massaal werd voorbereid en de ambtenaren dus niet aan het werk waren. Ook bestaan de verschillende in de akte genoemde documenten niet. Zelfs wanneer een officieel onderzoeksbureau zou vaststellen dat het document echt is, dan nog betwist hij in het huwelijk te zijn getreden met de vrouw, aldus de man.
5.2
De vrouw is verbaasd over de betwisting van het huwelijk door de man. Partijen komen uit culturen waarin je geen relatie aangaat buiten het huwelijk. Omdat de vrouw niet Marokkaans is, was zij bij het sluiten van het huwelijk afhankelijk van de man en zijn familie. Daarna wilde de man om voor haar onbekende redenen dit huwelijk niet inschrijven in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand. Na de geboorte van [kind 1] heeft de man de twee originele huwelijksaktes die partijen in Marokko hadden verkregen, verscheurd. Daardoor kan de vrouw niet anders dan het afschrift van de huwelijksakte dat zij op haar verzoek alsnog van de bevoegde Marokkaanse autoriteiten heeft ontvangen, overleggen. Daarmee heeft zij een begin van bewijs geleverd dat er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk. Indien de man hieraan twijfelt dient hij dat te onderbouwen met officiële documenten, aldus de vrouw.
5.3
Het hof overweegt als volgt.
Nu partijen beiden hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht ter zake van het verzoek tot echtscheiding.
Ingevolge artikel 10:31 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig erkend. In lid 4 van dit artikel is bepaald dat een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
5.4
Naar stelling van de vrouw zijn partijen op 6 september 2017 gehuwd te [plaats 1] De man betwist dat hij met de vrouw in het huwelijk is getreden. Het hof zal dus als eerste moeten vaststellen of tussen partijen een (in Nederland erkenbaar) huwelijk is gesloten,.
De stelplicht en bewijslast van het bestaan van het huwelijk rusten op de vrouw. Zij heeft als bewijs van haar stelling het eerder bedoelde document overgelegd, dat volgens haar een recent in Marokko verkregen afschrift is van de akte van dat huwelijk.
5.5
De vraag is thans of het door de vrouw overgelegde document echt is. De man stelt dat het document een vervalsing is en dat bovendien met een dergelijk afschrift naar Marokkaans recht geen huwelijk kan worden bewezen. Gelet op het voorgaande ziet het hof aanleiding allereerst de echtheid van het document te laten onderzoeken door een deskundige. Daarbij zal het hof aan hetzelfde bureau een aantal kanttekeningen die de man bij het document heeft gemaakt, ter beoordeling voorleggen.
5.6
Het hof is voornemens om Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Zwolle (contactpersoon: [contactpersoon] ) tot deskundige te benoemen. Aan genoemd Bureau Documenten zullen de volgende vragen worden voorgelegd:
1. wat kunt u zeggen over de echtheid van het afschrift van een Marokkaanse huwelijksakte d.d. 09-07-2021 met nummer [nummer 1] ?
2. wat kunt u zeggen over de volgende kanttekeningen die de man bij dit afschrift heeft geplaatst?
a) een huwelijk kan naar Marokkaans recht enkel worden bewezen met de originele huwelijksakte, dit afschrift volstaat niet;
b) de toestemming aan het einde van de eerste alinea met nummer 2017/50 kan niet door de afdeling familierecht van de rechtbank te [plaats 1] zijn afgegeven op 29 augustus 2017 omdat op 1 september 2017 het Offerfeest officieel zou beginnen en men in Marokko niet werkt in de aanloop naar dit feest, zeker ambtenaren zijn dan vrij;
c) de geboorteakte van de man met nummer [nummer 2] afgegeven door het Consulaat Generaal van Marokko in Amsterdam, aan het begin van de tweede alinea genoemd, kan niet bestaan aangezien de man in Nederland geboren is;
d) de man kan niet twee identiteitskaarten op hetzelfde moment hebben gehad, zoals aan het eind van de tweede alinea genoemd met nummers [nummer 3] en [nummer 4] , omdat bij afgifte van een nieuwe identiteitskaart de oude wordt ingenomen;
e) de volgende termen zouden niet worden gebruikt in Nederland: “bureau van de Burgerlijke Stand te Amsterdam” en “gemeente Vlissingen, afdeling Burgerlijke Zaken”;
f) in de akte ontbreekt het aanbod en de aanvaarding door de echtgenoten met expliciete volledige verwijzing naar hun huwelijksbevoegdheid, hun geestesvermogens en hun vrije wil, zoals op grond van artikel 67 lid 4 Mudawwana vereist is;
g) de bekrachtiging van de homologatierechter op grond van artikel 67 lid 10 Mudawwana ontbreekt;
h) er wordt geen melding gemaakt van de zegels van zowel de getuigennotarissen als van de homologatierechter op grond van artikel 67 lid 10 Mudawwana;
i) er wordt geen melding gemaakt van de op grond van artikel 67 lid 9 Mudawwana vereiste ondertekening door de vrouw.
3. welke opmerkingen zijn naar het oordeel van de deskundige verder van belang ten behoeve van de door het hof te nemen beslissing?
5.7
Voornoemde deskundige heeft zich bereid verklaard om de opdracht aan te nemen. Aan het deskundigenbericht zijn vooralsnog geen kosten verbonden.
5.8
Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de voorgestelde deskundige, de voorgestelde vraagpunten en eventuele andere door hen gewenste vraagpunten.
5.9
Afhankelijk van de uitkomst van het deskundigenonderzoek zal het hof beslissen of het door de vrouw overgelegde stuk echt is en kwalificeert als een huwelijksverklaring in de zin van art. 10:31 lid 4 BW en of het daarmee het bewijs van een erkenbaar huwelijk tussen partijen geleverd is dan wel of het in artikel 10:31 lid 4 BW genoemde vermoeden van toepassing is.
5.1
De man heeft er nog op gewezen dat de geldigheidsduur van het in de derde alinea van het afschrift genoemde paspoort van de vrouw met nummer [nummer 5] niet zou kloppen, omdat deze volgens het afschrift slechts vijf jaar geldig zou zijn, te weten van 28 mei 2014 tot 28 mei 2019, terwijl Nederlandse paspoorten sinds 9 maart 2014 een geldigheidsduur van tien jaar hebben. Dit argument kan de man niet baten. Op 28 mei 2014 was de vrouw nog minderjarig. Ingevolge artikel 9 lid 2 van de Paspoortwet wordt aan minderjarigen een paspoort verstrekt met een geldigheidsduur van vijf jaren.
De zorgregeling
5.11
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit. De man heeft daarnaast de Marokkaanse nationaliteit. De kinderen wonen bij de vrouw en hebben dus hun gewone verblijfplaats in Nederland. De Nederlandse rechter heeft daarom rechtsmacht met betrekking tot de verzoeken aangaande een zorgregeling. Daarop is voorts het Nederlandse recht van toepassing.
5.12
Nu niet duidelijk is of de kinderen staande een huwelijk zijn geboren, is allereerst de vraag aan de orde of partijen het gezamenlijk gezag over de kinderen hebben. Het hof beantwoordt deze vraag positief. Indien ervan moet worden uitgegaan dat partijen gehuwd zijn, vloeit het gezamenlijk gezag voort uit artikel 1:251 lid 1 BW. Indien dat niet het geval is, heeft te gelden dat partijen op 14 mei 2018 in het gezagsregister hebben laten aantekenen dat zij gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen.
5.13
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
5.14
De man wenst toe te werken naar een zorgregeling waarbij de kinderen eens in de zes weken van zaterdag 12.00 uur tot zondag 14.00 uur bij hem verblijven.
5.15
De vrouw staat open voor tweewekelijkse videobelmomenten tussen de man en de kinderen. Ten aanzien van fysieke omgang heeft de vrouw zorgen over de opvoedvaardigheden van de man. De vrouw heeft tijdens het samenzijn van partijen altijd voor de kinderen gezorgd, de man had hierin een beperkte rol. De vrouw vindt dat de omgang onder begeleiding dient plaats te vinden.
5.16
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd een wekelijks begeleid omgangsmoment op te zetten zodat de kinderen de man leren kennen. Daarnaast is het in het belang van de kinderen om het videobellen te continueren.
5.17
Het hof overweegt als volgt.
Tijdens de zitting in hoger beroep is met partijen gesproken over het contactherstel tussen de man en de kinderen en het verbeteren van de communicatie tussen partijen als ouders. Zij staan beiden ervoor open om hieraan te werken door middel van hulpverlening. Zoals hiervoor bij punt 2.5 genoemd, heeft het hof de advocaat van de vrouw verzocht om geschikte hulpverlening in de buurt van de vrouw aan te dragen, aangezien zij op een geheim adres woont. Daarop heeft de advocaat in haar bericht van 27 juli 2022 het [omgangshuis 1] en [omgangshuis 2] genoemd. Deze hulpverleningsinstanties zijn beiden in [plaats 2] gevestigd en het hof weet ambtshalve dat de vrouw en de kinderen niet in [plaats 2] staan ingeschreven. Uit de informatie over het Uniform Hulp Aanbod blijkt echter, dat er geen financiering van de jeugdhulp is, indien een zorgaanbieder wordt aangezocht buiten de gemeente van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. Het hof is daardoor niet in staat partijen zelf door te verwijzen naar de door mr. Toughza aangedragen hulpverleningsinstanties. Het hof zal de ouders daarom in de gelegenheid stellen zelf de aanmelding te verrichten bij [omgangshuis 2] of [omgangshuis 1] of een soortgelijke instelling om omgangsbegeleiding te starten en een module ouderschap na scheiding te volgen.
5.18
Daarnaast zijn partijen ter zitting in hoger beroep een voorlopige zorgregeling overeengekomen, inhoudende dat de man en de kinderen iedere woensdag en zaterdag videobellen tussen 18.45 uur en 19.15 uur. Daarnaast geldt als uitgangspunt dat één keer per week begeleide omgang zal plaatsvinden gedurende één uur. Het hof zal deze voorlopige zorgregeling vastleggen als hierna te melden.
5.19
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
houdt de beslissing voor wat betreft het deskundigenonderzoek ten aanzien van het afschrift van een huwelijksakte aan tot 11 september 2022 en stelt partijen in de gelegenheid zich binnen twee weken na deze beschikking uit te laten over de door het hof voorgestelde deskundige, de voorgestelde vraagpunten en eventuele andere door hen gewenste vragen;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt in het kader van de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken:
  • dat de kinderen en de man iedere woensdag en zaterdag videobellen tussen 18.45 uur en 19.15 uur;
  • dat, zodra omgangsbegeleiding gerealiseerd is, naast de videobelmomenten één keer per week gedurende één uur begeleide omgang plaats vindt;
bepaalt dat, partijen iedere twee maanden, met ingang van 1 oktober 2022, de raadsheer-commissaris mr. G.W. Brands-Bottema – bij dezen als zodanig benoemd – en de raad informeren over de voortgang van de hulpverlening, zo nodig kunnen zij eerder contact opnemen met de raadsheer-commissaris;
houdt de behandeling van de zaak
PRO FORMAaan tot
zondag 11 september 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. A.V.T. de Bie en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 23 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.