ECLI:NL:GHAMS:2022:2691

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
17 september 2022
Zaaknummer
200.297.604/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering uit hoofde van een huurovereenkomst met betrekking tot een auto

In deze zaak gaat het om een geldvordering die voortvloeit uit een huurovereenkomst voor een Opel Corsa. De appellant, die in hoger beroep is gekomen, heeft een vonnis van de kantonrechter betwist waarin hij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.469,21 aan de geïntimeerde, een B.V. gevestigd in Apeldoorn. De appellant heeft de vordering gedeeltelijk betwist en stelt dat er bedragen in mindering moeten worden gebracht op de factuur. De kantonrechter heeft de vordering van de geïntimeerde toegewezen, maar de appellant heeft grieven ingediend tegen deze beslissing.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de appellant een huurovereenkomst heeft gesloten met de geïntimeerde op 23 februari 2018. De appellant heeft erkend een bedrag van € 1.429,61 verschuldigd te zijn, maar betwistte andere kosten, zoals brandstof en schade. Het hof oordeelde dat de appellant inderdaad een bedrag van € 929,61 verschuldigd is, na aftrek van de betaalde borg. De appellant heeft ook gegriefd tegen de toewijzing van rente en buitengerechtelijke incassokosten, maar het hof oordeelde dat de appellant wettelijke rente verschuldigd is, terwijl de gevorderde incassokosten niet zijn onderbouwd en werden afgewezen.

Ten slotte heeft het hof de proceskosten gecompenseerd, omdat beide partijen in het ongelijk zijn gesteld. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de appellant veroordeeld tot betaling van € 929,61, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten in beide instanties gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.297.604/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 8731551/CV EXPL 20-7217
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 september 2022
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. T.P. Schut te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 24 februari 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) van 9 december 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis). [appellant] heeft op 22 april 2021, 2 augustus 2021 en 16 augustus 2021 herstelexploten uitgebracht. Ter rolle van 24 augustus 2021 is tegen [geïntimeerde] verstek verleend.
[appellant] heeft op 12 oktober 2021 een memorie van grieven ingediend. [appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, danwel compensatie van kosten.
Ten slotte heeft [appellant] arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
[appellant] heeft op of omstreeks 23 februari 2018 met [geïntimeerde] een huurovereenkomst met betrekking tot een Opel Corsa met kenteken [kenteken] gesloten.
2.2
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] – na vermindering van eis – gevorderd dat de kantonrechter [appellant] zal veroordelen tot betaling van € 2.469,21, bestaande uit een hoofdsom van € 2.066,68, buitengerechtelijke incassokosten van € 311,50 en wettelijke rente tot 16 juni 2020 van € 91,03 en te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 2.066,68 vanaf 16 juni 2020, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. [appellant] heeft de vordering gedeeltelijk betwist, stellende dat er nog bedragen in mindering dienen te strekken op de factuur. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen de buitengerechtelijke incassokosten.
2.3
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen aangezien uit de onderbouwing van [geïntimeerde] blijkt hoe haar vordering is opgebouwd en [appellant] daarop niet meer heeft gereageerd en daar dus ook geen bezwaren tegen heeft aangevoerd. [appellant] is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 2.469,21 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.066,68 vanaf 16 juni 2020 tot aan de dag van de gehele betaling, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
2.4
Met
grief I en IIkomt [appellant] op tegen toewijzing van het volledige bedrag van € 2.469,21, althans de toewijzing van een groot bedrag aan verkeersovertredingen. [appellant] heeft daartoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat er slechts onderliggende stukken zijn voor een bedrag van € 796,40. [appellant] kan de andere verkeersovertredingen niet controleren of daartegen bezwaar maken. [appellant] erkent, naast voornoemd bedrag van € 796,40, de factuur vanwege de huur van de auto van € 633,21, waarmee het totaal erkende bedrag komt op € 1.429,61. Vervolgens heeft [appellant] daar een bedrag van € 104,36 aan brandstof van afgetrokken, omdat dit bedrag door hem is betwist, alsmede de cash betaalde borg van € 500,00, zodat volgens [appellant] een te betalen bedrag van € 825,25 resteert. [appellant] betwist een tweetal schades van in totaal € 500,00, omdat iedere onderbouwing daarvan ontbreekt. [appellant] stelt zich verder op het standpunt dat hij het eigen risico had afgekocht met uitzondering van bovenhoofdse schade, waarbij heeft te gelden dat schade aan een bumper geen bovenhoofdse schade betreft.
2.5
Het hof oordeelt als volgt. Partijen hebben op 23 februari 2018 een huurcontract voor een Opel Corsa met kenteken [kenteken] gesloten. In het huurcontract is opgenomen dat de auto voor zeven dagen zou worden gehuurd en op 3 maart 2018 zou worden geretourneerd. Het eigen risico per gebeurtenis is bepaald op € 250,00. Uit het huurcontract volgt dat er een borg van € 500,00 cash is voldaan. De BOVAG standaard bepalingen zijn van toepassing verklaard. Op 13 maart 2018 is er een factuur opgemaakt, bestaande uit een huur voor veertien dagen van € 423,50, een eigen risico voor veertien dagen van € 60,48, extra kilometers van € 44,87 en brandstof van € 104,36 (zijnde een totaalbedrag van € 633,21). Daarnaast zijn diverse snelheidsovertredingen met ‘administratiekosten bekeuring’, parkeerboetes en twee schades (bumper links voor en schade links achter) gefactureerd. Bij de factuur zijn onderliggende stukken met betrekking tot parkeerboetes en snelheidsovertredingen gevoegd voor een totaalbedrag van € 796,40, waarvan de verschuldigdheid door [appellant] is erkend. [appellant] heeft voorts erkend de factuur voor de huur van de auto van € 633,21 te moeten betalen, waarmee het totaal door hem erkende bedrag komt op € 1.429,61. [appellant] heeft de brandstofkosten van € 104,36 betwist en die kosten ten onrechte van het door hem verschuldigde bedrag afgetrokken. Dit leidt ertoe dat [appellant] aan [geïntimeerde] een bedrag verschuldigd is van € 1.429,61 minus de cash betaalde borg van € 500,00, zijnde een bedrag van € 929,61, tot betaling waarvan [appellant] zal worden veroordeeld. Grief I en II slagen.
2.6
Met
grief IIIkomt [appellant] op tegen toewijzing van de gevorderde rente en de buitengerechtelijke incassokosten. [appellant] heeft daartoe aangevoerd dat hij heeft gereageerd op de brieven van [geïntimeerde] en het incassobureau, waarbij hij om een correcte factuur heeft verzocht, die hij niet heeft mogen ontvangen. Met het verzoek om een correcte factuur heeft [appellant] de vordering van [geïntimeerde] betwist. [appellant] heeft geen aanmaning ontvangen waarbij rente en buitengerechtelijke incassokosten zijn aangezegd.
2.7
Het hof oordeelt dat [appellant] , vanwege het feit dat hij een verbintenis tot betaling van een geldsom niet is nagekomen, over dat bedrag wettelijke rente is verschuldigd en in zoverre faalt grief III. Ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten geldt dat zij op de voet van art. 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens voor zover deze kosten aangemerkt moeten worden als proceskosten in de zin van artikel 241 Rv. [geïntimeerde] heeft niet onderbouwd dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [geïntimeerde] vergoeding vordert vallen dan ook onder het bereik van artikel 241 Rv en zullen worden afgewezen. In zoverre slaagt grief III.
2.8
Met
grief IVkomt [appellant] op tegen de proceskostenveroordeling. [appellant] heeft daartoe aangevoerd dat hij ervan uit gaat dat het overgrote deel van de vordering zal worden afgewezen, reden waarom [geïntimeerde] dient te worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties, dan wel een compensatie van kosten dient plaats te vinden.
2.9
Het hof oordeelt dat [appellant] in eerste aanleg ten onrechte tot betaling van de volledige vordering van [geïntimeerde] is veroordeeld, welk bedrag in hoger beroep naar beneden wordt bijgesteld. Vanwege het feit dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet het hof aanleiding de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep te compenseren. Grief IV slaagt.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 929,61 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep, in die zin dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, T.S. Pieters en J.W. Rutgers en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 september 2022.