ECLI:NL:GHAMS:2022:2845

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
23-002541-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland in een strafzaak met betrekking tot straatroof en schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 november 2020. De verdachte, geboren in 1989, was in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank in een strafzaak die betrekking had op een straatroof. Tijdens de behandeling van de zaak heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de behandeling in hoger beroep niet tot een ander oordeel heeft geleid dan dat van de rechtbank, en heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en vastgesteld dat de benadeelden immateriële schade hebben geleden als gevolg van de straatroof. De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 2.700,00, waarvan de rechtbank € 1.000,00 heeft toegewezen. Het hof heeft deze vordering verhoogd tot € 1.500,00, rekening houdend met de impact van het delict op de benadeelde. De benadeelde partij [benadeelde 2] had een vordering van € 2.500,00, waarvan de rechtbank € 800,00 heeft toegewezen. Het hof heeft deze vordering verhoogd tot € 1.250,00. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van deze bedragen aan de benadeelde partijen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de duur van de gijzeling bepaald en de aanvangsdatum van de wettelijke rente vastgesteld op 5 april 2016.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002541-20
datum uitspraak: 5 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-205060-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Nu de behandeling in hoger beroep het hof ten aanzien van de bewezenverklaring en de strafoplegging niet tot een ander oordeel heeft gebracht dan de rechtbank, verenigt het hof zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • aan de bewijsmotivering op pagina 2 van het vonnis na de zin ‘Uit onderzoek naar (…) [adres 2].’ de navolgende zin toevoegt: ‘Deze belwinkel was gevestigd recht tegenover de woning waar medeverdachte [medeverdachte] woonde, namelijk op de [adres 3].’;
  • in de bewijsmotivering op pagina 3 van het vonnis het zinsdeel ‘die op naam van verdachte staat’ vervangt door het navolgende zinsdeel: ‘waarvan de verdachte heeft verklaard dat dit zijn auto betreft’;
  • in de strafmaatoverweging onderaan pagina 5 en bovenaan pagina 6 van het vonnis het zinsdeel ‘en dat verdachte (…) gevangenisstraf heeft uitgezeten.’ schrapt.
  • in de strafmaatoverweging op pagina 6 van het vonnis de zin ‘In deze overschrijding (…) op te leggen.’ vervangt door de navolgende zinnen: ‘Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, passend. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof deze gevangenisstraf matigen tot twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk. Onder de streep komt dit dus neer op dezelfde straf als door de rechtbank opgelegd, alleen weegt het hof de korting die ten gevolge van de schending van de redelijke termijn moet worden toegepast anders dan de rechter in eerste aanleg.’
  • de bewijsmiddelen aanvult zoals hierna weergegeven.

Aanvullende bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 20170112.1000.2494-96 van 12 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant[doorgenummerde pagina’s 170-171]:
Uit het proces-verbaal van opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (onderzoek [onderzoek]) blijkt onder meer dat [medeverdachte] op 14 juli 2016 als verdachte van een overval werd gehoord. [medeverdachte] verklaarde dat hij sinds een paar maanden op de [adres 3] woonde.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2016082637-3 van 14 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededelingen van de verbalisanten[doorgenummerde pagina’s 177-178]:
Op 14 april 2016 bevonden wij ons, in uniform gekleed en met assistentiedienst belast, in politiebureau Nieuw Westzuid te Amsterdam. Ik, verbalisant [verbalisant 3], sprak met een persoon die mij opgaf te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedag] 1989. [verdachte] verklaarde mij: ‘We waren met mijn auto voorzien van kenteken [kenteken].’
3. Een proces-verbaal overzicht ARS en Telecom onderzoek met nummer 2016233331 van
19 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar
[verbalisant 5]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant[doorgenummerde pagina’s 188-199]:
30 maart 2016
12:38:54 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] ([naam]) wordt voor het eerst actief.
14:04:40 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] ([naam]) maakt gebruik van zendmast P. Lieftinckweg in Zaandam.
14:05:41 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] ([medeverdachte]) maakt gebruik van zendmast Kattegat in Zaandam.
14:24:03 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] ([verdachte]) maakt gebruik van zendmast Kattegat in Zaandam.
19:42:54 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] ([medeverdachte]) maakt gebruik van zendmast Gedempte Gracht in Zaandam.
19:46:47 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] ([naam]) maakt gebruik van zendmast Krimp in Zaandam.
19:56:42 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] ([verdachte]) maakt gebruik van zendmast Zuiddijk in Zaandam.
31 maart 2016
16:54:16 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] ([medeverdachte]) maakt gebruik van zendmast
H. Gerhardstraat in Zaandam.
17:00:57 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] ([verdachte]) maakt gebruik van zendmast Oostzijde in
Zaandam.
17:09:01 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] ([naam]) maakt gebruik van zendmast Tjotterlaan in
Zaandam.
19:32:30 t/m 19:48:18 uur.
Meerdere ARS camera’s registeren dat het kenteken [kenteken] komt aanrijden vanaf de afrit Rijksweg A7, komende vanuit de richting Afsluitdijk / Robbenoordbos of Wieringerwerf, en richting Kooybrug te Den Helder rijdt.
20:03:46 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] ([naam]) maakt gebruik van zendmast Haringvlietweg in Den Helder.
20:10:50 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] ([verdachte]) maakt gebruik van zendmast
Marsdiepstraat in Den Helder.
20:38:34 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] ([medeverdachte]) maakt gebruik van zendmast Marsdiepstraat in Den Helder.
21:38:13 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] ([naam]) maakt gebruik van zendmast Haringvlietweg in Den Helder.
21:39:00 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] ([medeverdachte]) maakt gebruik van zendmast Marsdiepstraat in Den Helder.
21:55:57 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] ([verdachte]) maakt gebruik van zendmast Marsdiepstraat in Den Helder.
22:14:23 t/m 22:27:27 uur
Meerdere ARS camera’s registeren dat het kenteken [kenteken] komt aanrijden vanuit de richting Den Helder en richting Rijksweg A7 / Robbenoordbos rijdt.
22:30:46 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] ([medeverdachte]) maakt gebruik van zendmast Rijksstraatweg in Hippolytushoef.
22:31:09 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] ([naam]) maakt gebruik van zendmast Terpstraat in
Wieringerwerf.
22:32:27 uur.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] ([verdachte]) maakt gebruik van zendmast Schelphorst in Wieringerwerf.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 20161214.1100.2494-83 van 3 januari 2016
(het hof begrijpt: 2017),in de wettelijke vorm op gemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant[doorgenummerde pagina’s 154-158]:
De verdachten [medeverdachte] en [verdachte] beschikten ten tijde van het misdrijf over de telefoonnummers:
• [telefoonnummer 2]
• [telefoonnummer 4]
• [telefoonnummer 3]
De aanbieder van de advertentie maakte gebruik van het telefoonnummer:
• [telefoonnummer 1]
Op de avond van de overval maken deze vier telefoonnummers gebruik van zendmasten
in Den Helder. Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat de vier telefoonnummers
zich in de loop van de avond van de overval uit de richting van Zaandam/Amsterdam verplaatsen naar Den Helder. Na de overval verplaatsen de telefoonnummers zich weer terug naar Zaandam/Amsterdam, met uitzondering van het telefoonnummer [telefoonnummer 1], dat nummer wordt na 5 april 2016 23.29 uur niet meer gebruikt en dus kan niet worden vastgesteld waar deze simkaart/telefoon was.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.700,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 1000,00.
De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering toe te wijzen tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van lichamelijk letsel of een aantasting in de eer of goede naam is in dit geval geen sprake. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het ‘op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast’ geldt als uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de onderbouwing van de door de benadeelde partij geleden schade kan het hof niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Gelet evenwel op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, en bovendien in aanmerking genomen dat de aard en ernst van de normschending en de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde in dit geval zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, is het hof van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking. De verdachte heeft samen met twee anderen de benadeelde en zijn vader onder valse voorwendselen een donkere steeg ingelokt. Vervolgens is op hen een pistool gericht en zijn zij gedwongen tot afgifte van telefoons en geld. De gevolgen van de straatroof zijn voor de benadeelde nog altijd merkbaar. Het incident had dusdanig veel impact dat de benadeelde geruime tijd slecht sliep, enkele weken niet kon werken, huilde wanneer hij schrok, niet alleen durfde te zijn en moeite had erover te praten zonder emotioneel te worden. Sinds het voorval voelt de benadeelde zich niet meer veilig in het donker en is hij het vertrouwen in mensen verloren. Dat de benadeelde ten tijde van het incident pas achttien jaar oud was, maakt het aannemelijk dat het voorval op hem (nog) meer impact heeft gehad dan op zijn vader.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolgen van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als hiervoor bedoeld. Het hof zal, mede gelet op de jonge leeftijd van de benadeelde ten tijde van het incident, de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 1.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, zodat zij desgewenst in staat is ten overstaan van de burgerlijke rechter door nadere bewijslevering aan te tonen dat de door haar geleden immateriële schade meer bedraagt dan thans door het hof begroot.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 800,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 1000,00.
De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering toe te wijzen tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van lichamelijk letsel of een aantasting in de eer of goede naam is in dit geval geen sprake. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het ‘op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast’ geldt als uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de onderbouwing van de door de benadeelde partij geleden schade kan het hof niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Gelet evenwel op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, en bovendien in aanmerking genomen dat de aard en ernst van de normschending en de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde in dit geval zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, is het hof van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking. De verdachte heeft samen met twee anderen de benadeelde en zijn zoon onder valse voorwendselen een donkere steeg ingelokt. Vervolgens is op hen een pistool gericht en zijn zij gedwongen tot afgifte van telefoons en geld. De gevolgen van de straatroof zijn voor de benadeelde nog altijd merkbaar. Na het incident heeft de benadeelde zich nog lange tijd onveilig en gespannen gevoeld. Vier jaar later denkt de benadeelde nog dagelijks aan wat hem en zijn zoon is overkomen. Erover praten roept nog altijd spanning op. De benadeelde is voorzichter en alerter geworden om niet nog eens in een dergelijke situatie te geraken. Ook is hij schrikachtig en maakt hij geen afspraken meer in het donker op afgelegen plekken. Op deze manier is hij nog altijd bezig met zijn veiligheid.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolgen van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als hiervoor bedoeld. Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 1.250,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, zodat zij desgewenst in staat is ten overstaan van de burgerlijke rechter door nadere bewijslevering aan te tonen dat de door haar geleden immateriële schade meer bedraagt dan thans door het hof begroot.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 april 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 april 2016.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. D. Radder en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van
mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 april 2022.
=========================================================================
[…]