ECLI:NL:GHAMS:2022:3010

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
23-001674-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor aanmerkelijke onvoorzichtigheid en rijden onder invloed van verdovende middelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1993, was betrokken bij een verkeersongeval op 16 juli 2018 te Haarlem, waarbij hij als bestuurder van een Opel Corsa linksaf sloeg bij een kruising met gelijkgeschakelde verkeerslichten, terwijl hij onder invloed was van verdovende middelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat heeft geleid tot een aanrijding met een motorfiets, bestuurd door het slachtoffer, die hierdoor zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte had eerder gebruik gemaakt van THC en cocaïne, wat zijn rijvaardigheid negatief beïnvloedde. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het proces-verbaal van de terechtzitting niet correct was ondertekend, en heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de taakstraf met 20 uren. De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de schuld van de verdachte aan het ongeval werd vastgesteld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001674-19
datum uitspraak: 24 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-144318-18 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1993,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Hij op of omstreeks 16 juli 2018 te Haarlem, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als (beginnend) bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Opel, kenteken [kenteken01] ), daarmede rijdende over de weg, de Prins Bernhardlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, -na eerder gebruik van een of meer verdovende middelen- (bij een kruising met gelijkgeschakelde verkeerslichten) bij groen licht (zonder te stoppen) linksaf te gaan slaan op een moment dat een hem op die weg tegemoet komende motorfiets -eveneens bij groen licht- rechtdoor het kruisingsvlak op reed en daardoor hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig in botsing of aanrijding is gekomen met die motorfiets en/of de bestuurder van die motorfiets, waardoor aan die bestuurder (genaamd [slachtoffer01] ) zwaar lichamelijk letsel, (te weten ernstig letsel aan het rechter been), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij/zij op of omstreeks 16 juli 2018 te Haarlem een voertuig, te weten een personenauto, merk Opel, kenteken [kenteken01] heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en
geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten THC, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten cocaïne terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het
gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof 6,6 microgram per liter THC en 17 microgram per liter cocaïne bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
2) hij op of omstreeks 16 juli 2018 te Haarlem als (beginnend) bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Opel, kenteken [kenteken01] ), daarmee rijdende op de weg, de Prins Bemhardlaan, (bij een kruising met gelijkgeschakelde verkeerslichten) bij groen licht (zonder te stoppen) linksaf is gaan slaan op een moment dat een hem op die weg tegemoet komende motorfiets -eveneens bij groen licht- rechtdoor het kruisingsvlak op reed, waardoor hij, verdachte, met dat door hem bestuurde voertuig, in botsing of aanrijding is gekomen met die motorfiets en/of de bestuurder van die motorfiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het proces-verbaal van de terechtzitting niet door de voorzitter is ondertekend, zodat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg aan nietigheid lijdt.

Bespreking van verweren

Bewijsuitsluiting
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het proces-verbaal van bevindingen (rijden onder invloed) van opsporingsambtenaar [verbalisant01] van 18 januari 2019 op zoveel essentiële punten aantoonbaar onjuistheden bevat, dat niet meer kan worden bepaald wat daarin (wat betreft tijdstippen) juist is, zodat sprake is van een vormverzuim dat dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de uitkomst van het bloedonderzoek.
Het hof stelt met de raadsman vast dat het proces-verbaal van bevindingen (rijden onder invloed) van opsporingsambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02] van 18 januari 2019 onjuistheden bevat. Zo wordt in voornoemd proces-verbaal vermeld dat de arts, dr. [naam01] , om 09.15 uur bloed van de verdachte heeft afgenomen. In hoger beroep werd dr. [naam01] als getuige door de politie gehoord. In het licht van de inhoud van zijn verklaring en het door hem op het aanvraagformulier bloedonderzoek ingevulde tijdstip van bloedafname, stelt het hof vast dat het bloed om 09.50 uur van de verdachte is afgenomen. Verder staat in voornoemd proces-verbaal van bevingen dat de opsporingsambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02] eerst om 08.30 uur kennis kregen van het ongeval. Het hof acht dit tijdstip onwaarschijnlijk omdat [verbalisant02] en zijn collega [verbalisant03] samen met de andere eenheden kort na acht uur ter plaatse waren.
Wat betreft het tijdstip van de bij de verdachte uitgevoerde speekseltest gaat het hof ervan uit dat deze door politieambtenaar [verbalisant01] voorafgaand aan de bloedafname is uitgevoerd, nu de aanleiding tot de aanhouding van de verdachte en de bloedafname op het politiebureau nu juist was gelegen in de uitslag van de speekseltest. Op welk tijdstip die speekseltest precies is uitgevoerd kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven. Dat [verbalisant02] of een andere opsporingsambtenaar dan [verbalisant01] deze test zou hebben afgenomen acht het hof niet aannemelijk. In het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant02] van 22 september 2018 staat enkel vermeld dat bij de verdachte ‘een speekseltest’ is afgenomen, niet dat hij of een ander dan [verbalisant01] die test heeft afgenomen. In zoverre heeft het hof geen reden te twijfelen aan meergenoemd proces-verbaal van bevindingen (rijden onder invloed) waarin [verbalisant01] verklaarde dat hij de speekseltest zelf heeft afgenomen.
Conclusie
Hoewel de raadsman terecht heeft gewezen op onjuistheden in het proces-verbaal van bevindingen (rijden onder invloed) van opsporingsambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02] , ziet het hof geen reden om de uitkomst van het bloedonderzoek van het bewijs uit te sluiten. Voor zover er onjuistheden in de verslaglegging zijn ten aanzien van het moment waarop zij kennis kregen van het ongeval, het tijdstip van de speekseltest en de bloedafname, zijn die misslagen in hoger beroep hersteld dan wel wordt de verdachte daardoor niet in zijn belangen geschaad. Evenmin maken de misslagen in het proces-verbaal dat aan de betrouwbaarheid van de uitkomst van het bloedonderzoek getwijfeld moet worden. Het verweer wordt verworpen.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van het dossier niet de conclusie kan volgen dat de verdachte op de kruising linksaf is geslagen, terwijl hij had moeten stoppen en derhalve voorrang had moeten verlenen aan de op dat moment tegemoet komende motorfiets. Ten slotte is aangevoerd dat de verdachte meer dan 56 uren voorafgaand aan de botsing verdovende middelen had gebruikt en dat hij niet kon weten dat hij op dat moment nog onder invloed verkeerde of dat dit nog effect zou hebben op zijn rijvaardigheid.
Het hof overweegt als volgt.
Op 16 juli 2018 vindt er even voor 08.00 uur in de ochtend een ongeluk plaats op het kruispunt van de Prins Bernhardlaan met de Leonard Springerlaan te Haarlem. De bestuurder van een blauwe Opel Corsa is vanaf de Prins Bernhardlaan het kruispunt genaderd en slaat – zonder te stoppen – linksaf de Leonard Springerlaan op. Vanuit tegengestelde richting op de Prins Bernardlaan komt het slachtoffer, [slachtoffer01] , de kruising tegemoet rijden op zijn motorfiets. [slachtoffer01] wil rechtdoor de kruising oversteken en zijn weg vervolgen op de Prins Bernhardlaan. Voor beide verkeersdeelnemers staat het stoplicht op groen. Als [slachtoffer01] de kruising oversteekt, wordt hij van links aangereden door de auto van de verdachte, ten gevolge waarvan [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel aan zijn been, knie en kuit oploopt.
Verbalisanten [verbalisant02] en [verbalisant03] krijgen een melding van het ongeluk en komen direct aangereden. Ter plaatse zien zij op de hoek van de kruising in het gras een motorfiets liggen en vlakbij een persoon die zichtbaar gewond is, en het slachtoffer [slachtoffer01] blijkt te zijn. De bestuurder van de botsende auto, de blauwe Opel Corsa, blijkt de verdachte te zijn.
De verbalisanten nemen bij de verdachte een blaastest af, welke uitwijst dat geen sprake is van gebruik van alcohol. Vervolgens wordt een speekseltest afgenomen die positief resultaat geeft op tetrahydrocannabinol (THC/cannabis) en cocaïne. De verdachte wordt om 08:50 uur aangehouden en overgebracht naar het politiebureau in Haarlem. Daar wordt door een piketarts om 09:50 uur een bloed van de verdachte afgenomen, waarnaar de bloedblokken worden toegezonden aan het NFI voor nader onderzoek. Uit het rapport van het NFI van 27 juli 2018 blijkt dat de verdachte onder invloed was van tetrahydrocannabinol (THC/cannabis) en cocaïne.
Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat het gebruik van cannabis (en in sterkere mate in combinatie met cocaïne) een negatieve uitwerking heeft op de rijvaardigheid. Uit het bloedonderzoek is gebleken dat bij de verdachte sprake was van een combinatie van verdovende middelen waarbij de grenswaarden voor beide middelen in forse mate is overschreden. Het hof ziet geen aanleiding om een andere conclusie aan het onderzoek te verbinden dan dat de verdachte op 16 juli 2018 onder invloed verkeerde van een of meer verdovende middelen.
Toetsingskader artikel 6 WVW
Bij beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat in het algemeen niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemde bepaling. Eén moment van onoplettendheid, bijvoorbeeld erin bestaande dat een bestuurder een andere weggebruiker over het hoofd ziet, is onvoldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Ook uit de (aard van de) gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, kan op zichzelf niet worden afgeleid dat sprake is van dergelijke schuld.
Toepassing toetsingskader
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte niet de nodige voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht. Het gaat daarbij om meer dan een enkel moment van onoplettendheid. De verdachte had, juist omdat het ter plaatse druk was (de ochtendspits) en hij bekend was met de situatie aldaar, alert moeten zijn op eventuele tegenliggers.
Het hof concludeert dat de verdachte onvoldoende zijn snelheid heeft geminderd bij het naderen van het gelijkwaardige kruispunt om te kunnen anticiperen op tegemoetkomend verkeer, terwijl dit gelet op de omstandigheden ter plaatse wel geboden was. Zoals volgt uit de verkeersongevalsanalyse, waren er die dag geen bijzondere weers- of verkeersomstandigheden die het zicht van verdachte belemmerd hebben, zodat de verdachte de motorrijder had moeten zien. Uit deze verkeersongevalsanalyse (afbeelding 17 van de botsposities, gereconstrueerd op basis van de aangetroffen schades en sporen) volgt voorts dat de verdachte met de linkervoorzijde van zijn auto de motor linksvoor heeft geraakt. Gelet op voornoemde omstandigheden kan het niet anders dan dat de verdachte gedurende enige tijd niet de benodigde aandacht bij de verkeerssituatie heeft gehad, hetgeen ertoe heeft geleid dat hij geen voorrang heeft verleend aan de motorrijder – althans hier niet voor is gestopt – , die rechtdoor reed op dezelfde weg. De verdachte is afgeslagen naar links en met zijn auto in aanrijding met de motorrijder gekomen. Daar komt bij dat de verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed van cannabis en cocaïne verkeerde. Aldus heeft de verdachte naar het oordeel van het hof aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden en is het daardoor ontstane ongeval aan zijn schuld te wijten. Van enige omstandigheid die maakt dat niet van schuld in vorenbedoelde zin kan worden gesproken is niet gebleken. Het hof komt aldus tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 juli 2018 te Haarlem, als verkeersdeelnemer, namelijk als beginnend bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Opel, kenteken [kenteken01] ), daarmede rijdende over de weg, de Prins Bernhardlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend,
-na eerder gebruik van verdovende middelen-
bij een kruising met gelijkgeschakelde verkeerslichten bij groen licht
zonder te stoppen linksaf te gaan slaan op een moment dat een hem op die weg tegemoetkomende motorfiets -eveneens bij groen licht- rechtdoor het kruisingsvlak op reed en daardoor hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig in aanrijding is gekomen met die motorfiets en/of de bestuurder van die motorfiets, waardoor aan die bestuurder (genaamd [slachtoffer01] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig letsel aan het been werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van deze wet.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair bewezenverklaarde (aanmerkelijke schuld) zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, waarbij zij rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De raadsman heeft in het kader van de strafmaat gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en verzocht hier in strafmatigende zin rekening mee te houden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval. Hij is op een kruising linksaf geslagen zonder te stoppen, waardoor hij de op die weg tegemoetkomende motorfiets aanreed. De bestuurder van de motorfiets, [slachtoffer01] , heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden het verkeersongeval heeft veroorzaakt.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte het ongeval heeft veroorzaakt terwijl hij onder invloed verkeerde van een combinatie van verdovende middelen die de vastgestelde grenswaarden in forse mate overschreden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. Het risico dat zijn gedrag voor andere verkeersdeelnemers met zich bracht, heeft zich in dit geval helaas gerealiseerd.
Het hof zal bij de strafmaat in het voordeel van de verdachte rekening houden met de omstandigheden dat hij een blanco strafblad heeft en dat ter terechtzitting is gebleken dat het ongeval ook op de verdachte een grote impact heeft gehad. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij professionele hulp heeft gezocht en dat hij sinds het ongeval geen drugs meer gebruikt. Het hof acht een taakstraf van 160 uren – naast een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen – op zich passend.
Het hof heeft evenwel acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. De verdachte heeft immers op 30 april 2019 hoger beroep ingesteld en het hof wijst op 24 oktober 2022 – dus bijna drie en een half jaar later – arrest. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat in die zin dat de taakstraf met 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, zal worden gematigd.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. D. Radder en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 oktober 2022.
mr. R.A.E. van Noort, mr. V.M.A. Sinnige en mr. P.E. de Wildt zijn buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen.