ECLI:NL:GHAMS:2022:3058

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
200.307.846/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak met benadeelde partij

In deze zaak heeft verzoekster, als benadeelde partij in een strafzaak, op 15 maart 2022 een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren van het Gerechtshof Amsterdam. Het verzoek was gericht tegen de zittingscombinatie die de behandeling van haar zaak zou leiden. Verzoekster stelde dat de mededelingen van de voorzitter van de zittingscombinatie, gedaan op 10 maart 2022, de schijn van vooringenomenheid wekten. Het hof had in deze mededelingen aangegeven dat het niet noodzakelijk was dat de verdachte ter zitting aanwezig was en dat er op dat moment geen behoefte was om beelden van relevante tv-uitzendingen te tonen.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld en geconcludeerd dat het verzoek niet tijdig was ingediend voor de eerdere zittingen van 16 maart 2021 en 24 augustus 2021, waardoor dit verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. Voor het wrakingsverzoek met betrekking tot de zitting van 15 maart 2022 werd geoordeeld dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, omdat er geen objectieve gronden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De beslissing werd genomen door de wrakingskamer op 15 maart 2022, waarbij de betrokken raadsheren en de advocaat-generaal aanwezig waren. De beslissing is openbaar gemaakt en de betrokken rechters hebben hun standpunt over het wrakingsverzoek duidelijk gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.307.846/01
zaaknummers hoofdzaak : 23-003872-19
beslissing van de wrakingskamer van 15 maart 2022
inzake het op 15 maart 2022 gedane wrakingsverzoek van:
[verzoekster01](hierna: verzoekster),
vertegenwoordigd door mr. M.J.E.J. Coenraad.

1.Het geding

1.1.
De hoofdzaak betreft het hoger beroep (parketnummer 23-003872-19) in de strafzaak
tegen de verdachte [verdachte01] . Verzoekster heeft zich als benadeelde partij in deze zaak gevoegd.
1.2.
Het hoger beroep was aanvankelijk gepland op 16 maart 2021 en 24 augustus 2021. Beide keren werd de behandeling aangehouden. Vervolgens is de behandeling gepland op 15 maart 2022.
1.3.
Verzoekster heeft tijdens de openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer van dit hof van 15 maart 2022 een verzoek tot wraking gedaan van de raadsheren mrs. [naam01] , [naam02] en [naam03] (hierna: de raadsheren). Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.4.
Dit wrakingsverzoek is op 15 maart 2022 door de wrakingskamer behandeld. Bij deze behandeling waren aanwezig: verzoekster en haar advocaat, de raadsheren, de advocaat-generaal mr. [naam04] , en de raadsman van de verdachte, mr. K.R. Verkaart .

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de zitting van 15 maart 2022 gehechte pleitaantekeningen en hetgeen namens verzoekster tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd, komt het verzoek tot wraking in de kern erop neer dat de mededelingen die mr. [naam01] , voorzitter van de zittingscombinatie, op 10 maart 2022 per e-mail aan de advocaat heeft bericht, niet anders gekwalificeerd kunnen worden dan dat zij de schijn van vooringenomenheid of partijdigheid wekken en voor de slachtoffers wederom geen eerlijke behandeling van het strafproces te verwachten is. Het betreft de volgende twee mededelingen, geciteerd uit voornoemde e-mail:
1) Er is geen bevel medebrenging van de verdachte verleend; het hof acht het in dit stadium niet per se wenselijk dat de verdachte bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting aanwezig is.
2) De beelden van de ingebrachte tv-uitzendingen van Ontvoerd en Tros Vermist [zijn] door het hof bekeken. Op dit moment bestaat er bij het hof geen behoefte dat deze beelden tijdens de behandeling worden getoond.
Daarnaast heeft verzoekster tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek haar verzoek aangevuld in die zin dat zij tevens de wraking verzoekt van alle raadsheren die eerder bij de zaak betrokken zijn geweest. Ter zitting is duidelijk geworden dat dit betreft de raadsheren van de zitting van 16 maart 2021, te weten mrs. [naam05] , [naam06] en [naam07] , en de raadsheren van de zitting van 24 augustus 2021, te weten mrs. [naam08] , [naam02] en [naam03] . Deze raadsheren hebben volgens verzoekster ten onrechte de aanhoudingsverzoeken van de verdachte gehonoreerd waaruit hun vooringenomenheid en partijdigheid blijkt.

3.Het standpunt van de raadsheren

3.1.
De raadsheren berusten niet in het wrakingsverzoek en zijn van mening dat de aangevoerde gronden voor de wraking niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek.

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1.
Op grond van artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie en op basis van de jurisprudentie onder omstandigheden ook op verzoek van andere procesdeelnemers, elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
Wrakingsverzoek met betrekking tot mrs. [naam05] , [naam06] , [naam07] , [naam08] , [naam02] en [naam03] in verband met de zittingen van 16 maart en 24 augustus 2021.
4.2.
Een wrakingsverzoek dient te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Nu verzoekster pas op 15 maart 2022 een wrakingsverzoek heeft ingediend tegen voornoemde raadsheren en dus respectievelijk 7 maanden en ruim een jaar na de bewuste zittingen en de toen genomen beslissingen tot aanhouding, is dit verzoek niet tijdig gedaan. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die dit tijdsverloop rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking van deze twee eerdere zittingscombinaties zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wrakingsverzoek met betrekking tot mrs. [naam01] , [naam02] en [naam03] in verband met de zitting van 15 maart 2022.
4.3.
De wrakingskamer constateert dat het hof in het e-mailbericht van 10 maart 2022 heeft meegedeeld het in dit stadium niet per se wenselijk te achten dat een bevel medebrenging wordt gelast en evenmin in dit stadium de behoefte te hebben de beelden ter terechtzitting te tonen. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt daarnaast dat het verzoek tot wraking vrijwel direct na aanvang van de behandeling door verzoekster is gedaan, zonder dat deze punten tijdens de zitting nader aan de orde zijn geweest.
4.3.
Ten aanzien van het bevel medebrenging overweegt de wrakingskamer als volgt. Vooropgesteld wordt dat een verdachte niet verplicht is ter terechtzitting te verschijnen. De zittingscombinatie kan evenwel bevelen dat deze alsnog verschijnt en daartoe zijn medebrenging gelasten als zij de aanwezigheid van de verdachte wenselijk acht. In deze zaak hebben de raadsheren besloten dat in dit stadium geen bevel medebrenging wordt gelast. Dit is een processuele beslissing die geen grond tot wraking oplevert en ook in de gegeven omstandigheden niet de schijn van vooringenomenheid wekt.
4.4.
Met betrekking tot de mededeling dat in dit stadium geen behoefte bestaat de beelden op zitting af te spelen, stelt de wrakingskamer allereerst vast dat deze beelden onderdeel uitmaken van het procesdossier en dat de zittingscombinatie de beelden heeft bekeken. Het is aan een rechter om een selectie te maken van de bewijstukken in het dossier die ter zitting worden voorgehouden. Dit geldt ook voor het tonen van beelden. Uit de mededeling voorafgaand aan de zitting dat het hof in dit stadium geen behoefte heeft aan het tonen van de beelden blijkt geen vooringenomenheid. Dit geldt temeer nu de raadsheren hebben toegelicht dat eventueel ter terechtzitting – naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek – alsnog zou kunnen worden besloten om delen van het beeldmateriaal te tonen. Met dat doel was zelfs een televisiescherm in de zittingszaal geplaatst. Dat het hof niet geïnteresseerd zou zijn in waarheidsvinding volgt dan ook niet uit deze mededeling.
4.5.
Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat niet is gebleken van vooringenomenheid bij de raadsheren jegens verzoekster of van een objectief gerechtvaardigde vrees hiervoor. Het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking voor zover dit ziet op de terechtzittingen van
16 maart 2021 en 24 augustus 2021 van de mrs. [naam05] , [naam06] , A.
[naam07] , [naam08] , [naam02] en [naam03] niet-
ontvankelijk.
- wijst het verzoek tot wraking voor zover dit ziet op de zitting van 15 maart 2022 van de
mrs. [naam01] , [naam02] en [naam03] af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.F. Aalders, H.J.M. Quaedvlieg en P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 maart 2022.
mrs. H.J.M. Quaedvlieg is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.