Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
, (…) alle tot mijn nalatenschap behorende roerende en onroerende goederen (…)
3.Beoordeling
“(…) Ik benoem tot enige en algehele erfgenamen van mijn nalatenschap mijn aanstaande echtgenote (…)”(het hof begrijpt dat [eisers ] c.s. hier doelt op de passage
“Ik benoem mijn echtgenoot, [gedaagde] (…) tot mijn enig erfgenaam”) mag niet worden afgeleid dat er geen plaats is voor andere erfgenamen dan [gedaagde] . In dezelfde bepaling wordt ook beschikt
“behoudens het wettelijk erfdeel mijn afstammelingen toekomende”. Het gebruik van de woorden: ‘wettelijk erfdeel’ impliceert erfgenaamschap van de kinderen, hoe groot hun erfdelen ook zijn. Dit erfgenaamschap wordt in het testament op meerdere plaatsen bevestigd, waar wordt gesproken over ‘mede-erfgenamen’ en/of van hun ‘erfdeel’.
II. Ik benoem mijn echtgenoot, [gedaagde] voornoemd, tot mijn enige erfgenaam, behoudens het wettelijk erfdeel mijn wettige afstammelingen toekomende” uit te leggen als een erfdeel gelijk aan de legitieme portie. Anders gezegd: de erflaatster heeft bedoeld haar wettige afstammelingen tot erfgenaam te benoemen voor een erfdeel gelijk aan de legitieme portie. Deze is - daar zijn de erfgenamen het over eens - gelijk aan twee/negende deel.