In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 29 december 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1999 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor twee diefstallen: de diefstal van twee loktassen die toebehoorden aan de Politie Eenheid Amsterdam en de diefstal van meerdere blikjes drank van een winkel. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een geldboete van € 450,- of negen dagen hechtenis. Tijdens de zitting op 3 november 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding niet specifiek genoeg was en dat het Tallon-criterium was geschonden, omdat de verdachte niet opzettelijk de tassen had willen stelen, maar dat zijn opzet was gecreëerd door de inzet van lokmiddelen door de politie. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen sprake was van een schending van het Tallon-criterium. Het hof achtte de diefstal van de loktassen en de blikjes overtuigend bewezen, ondanks de twijfels over het bewijs van de tweede diefstal. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, wat hoger was dan de eis van de officier van justitie, omdat het hof de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging nam. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen waren.