In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 4 april 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1955, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor belaging en mishandeling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, maar heeft enkele aanpassingen gedaan met betrekking tot de strafoplegging en de motivering daarvan. De verdachte had zich gedurende een periode van acht maanden schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner, ondanks een contactverbod dat hem was opgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de ex-partner meerdere e-mailberichten had gestuurd en ook een map met informatie over haar nieuwe partner had afgeleverd bij haar ouders. Dit gedrag werd door het slachtoffer als bedreigend en hinderlijk ervaren. Daarnaast heeft de verdachte de nieuwe partner van zijn ex mishandeld en diens camera vernield, wat leidde tot een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis, en had vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een lagere taakstraf van honderd uren geëist, subsidiair vijftig dagen hechtenis. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de taakstraf vast te stellen op honderd uren, maar heeft deze voorwaardelijk opgelegd, gezien de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het hof heeft ook bepaald dat de verdachte geen vrijheidsbeperkende maatregelen meer opgelegd krijgt, aangezien hij al langere tijd in het buitenland verblijft en er geen recente pogingen zijn gebleken om contact op te nemen met het slachtoffer. De beslissing van het hof is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de opgelegde straf is in overeenstemming met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.