ECLI:NL:GHAMS:2022:3310

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
23-000705-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake beschadiging van meerdere voertuigen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van meerdere auto's in Leiden tussen 12 en 23 oktober 2018. De tenlastelegging omvatte het vernielen van een Opel, een Ford Focus en een Audi, die toebehoorden aan verschillende benadeelden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 oktober 2022 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de camerabeelden onvoldoende bewijs bieden om de verdachte te identificeren als de dader. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bewijsmiddelen, waaronder aangiften en camerabeelden, voldoende zijn om de verdachte te identificeren en te veroordelen voor de beschadiging van de voertuigen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor [benadeelde01] is vastgesteld op € 824,00 en voor [benadeelde02] op € 676,26. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, omdat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die hij heeft veroorzaakt. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000705-22
datum uitspraak: 9 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, enkelvoudige kamer, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 28 januari 2021 onder parketnummer 09-169030-19 tegen
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1998,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaken

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte, zijn raadsman en de benadeelde partijen naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 oktober 2018 tot en met 23 oktober 2018 te Leiden opzettelijk en wederrechtelijk meerdere auto's, te weten
a. a) een Opel met kenteken [kenteken01] ,
b) een Ford Focus met kenteken [kenteken02] en/of
c) een Audi met kenteken [kenteken03] ,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan
a. a) [slachtoffer01] ,
b) [benadeelde01] en/of [slachtoffer02] en/of
c) [benadeelde02] ,
toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft aangevoerd dat niet overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. De camerabeelden zijn onvoldoende duidelijk om vast te stellen dat de persoon die zichtbaar is, de verdachte betreft. Ook zijn de vernielingen niet op de beelden waar te nemen. Een van de auto’s, te weten de Audi met kenteken [kenteken03] , stond verderop in de straat geparkeerd en is geheel niet zichtbaar op de camerabeelden. Over de verklaring van de verdachte waarin hij heeft gezegd zichzelf te herkennen op camerabeelden heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte first offender is en zijn verklaring bij de politie heeft getekend zonder rechtsbijstand. Daardoor heeft de verdachte mogelijk zijn verklaring te snel ondertekend, zonder daarbij rekening te houden met en kennis te hebben over de consequenties hiervan.
Het hof zal de verklaring van de verdachte waarin hij zegt zichzelf te herkennen op camerabeelden van 20 oktober 2018 waarop is te zien dat hij op de [adres02] een autospiegel omklapt niet voor het bewijs gebruiken, zodat hetgeen de raadsman over die verklaring heeft opgemerkt buiten beschouwing kan blijven.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen – waaronder de aangiften en beschrijvingen van de camerabeelden – kan worden afgeleid dat het de verdachte is die de auto’s heeft beschadigd. De persoon op de camerabeelden is herkend als de verdachte. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan deze herkenningen. Hierbij neemt het hof ook in aanmerking dat tussen de moeder van de verdachte en [benadeelde01] en haar partner een telefoongesprek heeft plaatsgevonden, waarin de moeder van de verdachte uitlegt dat haar zoon spijt heeft van de beschadiging van de auto.
In de bewijsvoering van de beschadiging van de Audi (kenteken [kenteken03] ) betrekt het hof dat de periode waarin, de plaats waar en de wijze waarop de beschadiging aan de Audi is veroorzaakt, te weten gelijktijdig met het omklappen van de buitenspiegel van deze Audi, op essentiële punten overeenkomt met het gedrag dat de verdachte heeft vertoond op de dagen waarop hij de Ford en de Opel heeft beschadigd. Op de camerabeelden van die dagen is te zien dat de verdachte spiegels van op de [adres02] geparkeerd staande auto’s omklapt. Alle drie de strafbare feiten vonden plaats in een periode van nog geen twee weken in oktober 2018 in dezelfde straat in Leiden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 12 oktober 2018 tot en met 23 oktober 2018 te Leiden opzettelijk en wederrechtelijk meerdere auto's, te weten
a) een Opel met kenteken [kenteken01] ,
b) een Ford Focus met kenteken [kenteken02] en
c) een Audi met kenteken [kenteken03] ,
die aan
a) [slachtoffer01] ,
b) [benadeelde01] en
c) [benadeelde02] ,
toebehoorden, heeft beschadigd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Den Haag heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van dertig uren subsidiair vijftien dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren subsidiair twintig dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beschadigen van auto’s. Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen een gebrek aan respect getoond voor andermans eigendom, maar bovendien heeft zijn handelen voor veel overlast gezorgd bij de eigenaren van de auto’s en, in het geval van [benadeelde01] , ook voor schaamte door de nare teksten die de verdachte op haar auto heeft gekrast. Dit rekent het hof de verdachte aan. Spijtig is dat de verdachte, ook na verloop van tijd, nog steeds niet de verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag, maar tegen de klippen op is blijven ontkennen. Daarmee heeft de verdachte ook de kans gemist op meer ontspanning in de verhouding tot de buurtbewoners van wie hij de auto’s heeft beschadigd.
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de advocaat-generaal geëist, een iets zwaardere straf op te leggen dan de politierechter. Het hof heeft daarbij onder meer onder ogen gezien dat het om strafbare feiten van inmiddels vier jaar geleden gaat gepleegd door een destijds tamelijk jeugdige verdachte, die sindsdien blijkens zijn strafblad niet opnieuw in de fout is gegaan.
Het hof acht gelet op het voorgaande een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.982,29 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 824,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering conform het vonnis van eerste aanleg moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De raadsman heeft het hof primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding te matigen, ook omdat de benadeelde partij via de verzekering de schade vergoed kan krijgen. Dat laatste heeft de benadeelde partij ter terechtzitting van het hof weersproken.
Zoals uit het voorgaande blijkt, staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, op de wijze als hiervoor omschreven. Daarmee heeft verdachte jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij aansprakelijk voor de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is. Aannemelijk is dat voor de benadeelde partij geen mogelijkheid heeft bestaan van vergoeding van de schade uit hoofde van een verzekering.
Het uitgangspunt is dat de benadeelde partij zoveel mogelijk in de positie moet worden gebracht waarin zij zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis zou hebben verkeerd. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als herstel van de schade economisch onverantwoord is (vgl. HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2786). In dit geval volgt uit de door de benadeelde partij aan haar vordering ten grondslag gelegde stukken dat haar auto een dagwaarde had van € 1000,00, welke waarde door het handelen van de verdachte met € 824,00 is afgenomen. Herstel van de schade zou € 3.982,29 kosten.
Naar het oordeel van het hof deed zich hier de situatie voor dat het herstel van de auto economisch onverantwoord was, zodat de schade van de benadeelde partij moet worden bepaald op het nadeel in haar vermogen gelijk aan de waardedaling van de auto als gevolg van het handelen van de verdachte. Het hof acht een bedrag van € 824,00 aan materiële schade toewijsbaar. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde02]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 676,26 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering conform het vonnis van eerste aanleg moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De raadsman heeft het hof primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding te matigen, nu een rechtstreeks verband tussen de ontstane schade en de gedraging van de verdachte moeilijk is vast te stellen en de benadeelde partij via de verzekering de schade vergoed kan krijgen. Dat laatste heeft de benadeelde partij ter terechtzitting van het hof weersproken.
Zoals uit het voorgaande blijkt, staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, op de wijze als hiervoor omschreven. Daarmee heeft verdachte jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij aansprakelijk voor de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is. Aannemelijk is dat voor de benadeelde partij geen mogelijkheid heeft bestaan van vergoeding van de schade uit hoofde van een verzekering, althans dat die mogelijkheid niet reëel was gelet op het daarmee gemoeide verlies aan noclaim-korting.
Het hof is van oordeel dat op basis van de door de benadeelde partij overgelegde stukken genoegzaam is onderbouwd dat de schade € 676,26 (reparatiekosten) bedraagt, zodat deze vordering wordt toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 824,00 (achthonderdvierentwintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 824,00 (achthonderdvierentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 oktober 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde02] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 676,26 (zeshonderdzesenzeventig euro en zesentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde02] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 676,26 (zeshonderdzesenzeventig euro en zesentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 oktober 2018.
Dit arrest is gewezen door de enkelvoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting had mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van A.C. Vermeijden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 november 2022.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]