In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. De verdachte, geboren in 1996, was aangeklaagd voor poging tot inbraak in vereniging en lokaalvredebreuk in vereniging. De tenlastelegging betrof het wederrechtelijk binnendringen van een besloten lokaal in gebruik bij een ander, waarbij de verdachte samen met anderen handelde. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen kwam dan de politierechter. De verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij deze had begaan. Echter, het hof achtte het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk het wederrechtelijk binnendringen in het besloten lokaal, wel bewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan lokaalvredebreuk in vereniging, wat een inbreuk op de rechten van de rechthebbende met zich meebracht. Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de draagkracht van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 225,00, subsidiair 4 dagen hechtenis. Het hof baseerde de straf op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 138 van het Wetboek van Strafrecht.