ECLI:NL:GHAMS:2022:3739

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
23-000500-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen poging tot zware mishandeling en belediging door een minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2022. De verdachte, geboren in 2004, was aangeklaagd voor het medeplegen van poging tot zware mishandeling en belediging. De tenlastelegging omvatte geweldsdelicten gepleegd op 27 juli 2020 en belediging op 22 mei 2021. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen de aangever heeft mishandeld met een metalen buis en een boksbeugel, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel. De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van de geweldshandelingen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden en de positieve ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt. De straf is gematigd in vergelijking met de eis van de advocaat-generaal, die dezelfde straf als de rechtbank had gevorderd. Het hof heeft geen gebiedsverbod opgelegd, omdat dit niet in het belang van de verdachte of de samenleving zou zijn.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000500-22
datum uitspraak: 22 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-196861-20 (hierna: zaak A) en 13-208315-21 (hierna: zaak B) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2004,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd, voor zover in hoger beroep aan de orde, dat:
Zaak A:
2
hij op of omstreeks 27 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [slachtoffer01] is toegegaan waarna, hij, verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen met een metalen stok/buis, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen de/het (onder)be(e)n(en) en/of de knie(ën) en/of de hand(en) heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer01] heeft mishandeld door eenmaal of meermalen met een metalen stok/buis, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen de/het (onder)be(e)n(en) en/of de knie(ën) en/of de hand(en) te slaan;
3
hij op of omstreeks 27 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [slachtoffer01] is toegegaan waarna, hij, verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen met de hand(en) en/of vuisten en/of een boksbeugel, in elk geval een hard en/of zwaar en/of puntig voorwerp, op/tegen het hoofd en/of linkerhand en/of de vinger(s), in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] , heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer01] heeft mishandeld door eenmaal of meermalen met de hand(en) en/of vuisten en/of een boksbeugel, in elk geval een hard en/of zwaar en/of puntig voorwerp, op/tegen het hoofd en/of de linkerhand en/of de vinger(s), in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] , te slaan en/of te stompen;
Zaak B:
2
hij op of omstreeks 22 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer02] , in haar tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door haar de woorden toe te voegen: "Hey, jij vuile kankerhoer" en/of "Kankerwijf", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Hoewel het hof zich grotendeels kan verenigen met het vonnis van de rechtbank, komt het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en tot een andere strafoplegging.

Bewijsoverweging zaak A feit 2 en 3

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder feit 2 primair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook betwist de raadsvrouw dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een metalen buis en zij stelt daartoe dat het een holle aluminium buis betrof.
Voorts heeft de raadsvrouw zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het onder feit 3 primair tenlastegelegde gebruik van de boksbeugel. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte het gebruik van de boksbeugel door zijn mededader niet heeft gezien en dat hij had ingegrepen als hij hier wel kennis van had genomen.
Uit de overige bewijsmiddelen en hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 27 juli 2020 treffen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] de aangever in de kelderbox. Naast de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] zijn er later meerdere jongens aanwezig in kelderbox, onder wie de medeverdachte [medeverdachte02] . De aangever wordt op een stoel gezet en hem wordt belet de kelderbox te verlaten. De verdachte hoort dat de medeverdachte [medeverdachte01] schreeuwt tegen de aangever en ziet dat zij hem een klap in het gezicht geeft. Vervolgens zegt de medeverdachte [medeverdachte01] tegen de andere aanwezigen: “Wie begint?” Vervolgens slaat de verdachte de aangever meerdere keren en met kracht met een metalen buis op zijn benen, knieën en linkerhand. Tot slot slaat de medeverdachte [medeverdachte02] de aangever met een boksbeugel tegen zijn slaap. Een en ander wordt gefilmd door de verdachte en door een andere aanwezige. Uit de letselverklaring volgt dat de aangever een linker ringvinger heeft gebroken en een gekneusde knie en een hersenschudding heeft opgelopen.
Medeplegen
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Niet nodig is dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, maar de samenwerking moet voldoende intensief zijn. Bewuste en nauwe samenwerking kan onder meer blijken uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Niet is vereist dat de medeplegers eenzelfde rol vervullen of dezelfde soort gedragingen verrichten bij de uitvoering van het delict. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan een strafbaar feit zal van voldoende gewicht moeten zijn.
Blijkens de bewijsmiddelen bevond de verdachte zich in een groepje jongeren die om de beurt geweld uitoefenden tegen de aangever. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van een metalen buis en een boksbeugel. De verdachte en de medeverdachten pleegden in elkaars bijzijn één voor één het voornoemde geweld. Door de gecreëerde groepsdynamiek heeft het geweld kunnen plaatsvinden en escaleren. Geen van de verdachten heeft daarbij - op wat voor manier dan ook - ingegrepen en/of een ander tegengehouden. Gelet op bovenstaande omstandigheden in onderling verband bezien, acht het hof de verdachte medepleger van alle handelingen die na zijn binnenkomst zijn uitgevoerd. Met het creëren van een intimiderende en bedreigende setting waarin hij zelf een slagwapen gebruikt, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat een ander ook op zijn beurt met gebruik van een wapen – in casu een boksbeugel – geweld uitoefende tegen de aangever. Dat de verdachte het gebruik van de boksbeugel mogelijk niet heeft waargenomen maakt dat in dit geval niet anders, aangezien dit past binnen het scala van toegepast geweld.
Zwaar lichamelijk letsel
Het hof is van oordeel dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het met kracht met een metalen buis slaan op de benen, knieën en linkerhand en met een boksbeugel tegen de slaap kan zwaar lichamelijk letsel veroorzaken, zoals botbreuken en interne bloedingen. De gedragingen van de verdachte en de medeverdachten zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het toebrengen van zodanig letsel dat de verdachten de aanmerkelijke kans daarop ook bewust hebben aanvaard. Het hof oordeelt derhalve dat zij in voorwaardelijke zin opzet hebben gehad op het toebrengen van dat letsel.
De verweren van de raadsvrouw worden derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 2 primair en 3 primair en in de zaak B onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
2.primair
hij op 27 juli 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [slachtoffer01] is toegegaan waarna, hij, verdachte en zijn mededaders meermalen met een metalen buis tegen de benen, de knieën en de hand hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.primair
hij op 27 juli 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [slachtoffer01] is toegegaan waarna, hij, verdachte en zijn mededaders met de hand en een boksbeugel tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer01] hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B:
2.
hij op 22 mei 2021 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer02] , in haar tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door haar de woorden toe te voegen: "Kankerwijf”’;
Hetgeen in d zaak A onder 2 primair en 3 primair en in de zaak B onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 2 primair en 3 primair en in de zaak B onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde levert op:
telkens:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak A onder 2 primair en 3 primair en in de zaak B onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 2 primair en 3 primair en in zaak B onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar met bijzondere voorwaarden en met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 2 primair en 3 primair en in zaak B onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank opgelegd. Verder heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot het opleggen van een bijzondere voorwaarde in de vorm van een gebiedsverbod voor de woning van de aangeefster en voor de straat waar het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden.
De raadsvrouw heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht, in geval van een bewezenverklaring, af te zien van het opleggen van een straf met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw meent dat een strafoplegging geen doel meer dient. Zij voert daartoe aan dat de verdachte in huisarrest heeft gezeten, een succesvol mediation traject met de aangever heeft doorlopen en zich voor een lange tijd aan strenge schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden, hetgeen de verdachte zwaar viel. De raadsvrouw heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van 1 jaar. Tot slot heeft de raadsvrouw het hof verzocht af te zien van het opleggen van een gebiedsverbod in de vorm van een bijzondere voorwaarde, nu een dergelijke voorwaarde geen toegevoegde waarde heeft en beperkingen kan opleveren in de uitoefening van het werk van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat verdachte zich in zaak A samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan een reeks van geweldshandelingen tegen de aangever. Hij is in zijn eigen woning, in de kelderbox, op een stoel gezet en op intimiderende en bedreigende wijze door de verdachte en de medeverdachten omsingeld. Hierdoor kon de aangever geen kant meer op. Vervolgens is hij met de hand en een boksbeugel in zijn gezicht geslagen. Ook heeft de verdachte met een metalen buis meermalen op zijn benen, knieën en hand geslagen. Door zo te handelen hebben de verdachte en de medeverdachten een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Het toegebrachte geweld heeft niet alleen pijn en letsel veroorzaakt, maar heeft ook langdurig gevoelens van angst en onveiligheid bij de aangever teweeggebracht. Uit hetgeen de advocaat van de aangever ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht blijkt dat de aangever tot op heden kampt met traumaklachten als gevolg van de onderhavige feiten.
Daarnaast heeft de verdachte zich in zaak B schuldig gemaakt aan belediging van de aangeefster. Dat is voor de aangeefster zeer kwetsend en confronterend geweest.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 december 2022 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld, hetgeen in zijn voordeel weegt.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf ook acht geslagen op hetgeen door mevrouw [naam01] , zittingsvertegenwoordiger bij de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de heer [naam02] , regisseur bij de Top 400 te Amsterdam, ter terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht. Daaruit is onder meer gebleken dat de verdachte de begeleiding vanuit de Jeugdbescherming Regio Amsterdam enige tijd geleden – eerder dan na ommekomst van de door de rechtbank opgelegde proeftijd van 1 jaar – positief heeft afgerond. De verdachte heeft een goede ontwikkeling doorgemaakt en legt zijn focus op de toekomst. Hij volgt een opleiding en hij heeft een baan. De Raad stelt zich gelet op het voorgaande op het standpunt dat een voorwaardelijke straf thans geen meerwaarde meer heeft.
Hoewel de door de advocaat-generaal gevorderde straf alleszins redelijk is gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen die het bewezenverklaarde heeft teweegbracht voor de aangevers, ziet het hof in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte toch aanleiding om de gevorderde straf te matigen. Ter terechtzitting is uit verklaringen van de verdachte en de deskundigen gebleken dat de verdachte de goede weg is ingeslagen. Het hof heeft de overtuiging bekomen dat de verdachte daadwerkelijk inzicht in zijn eigen handelen heeft gekregen en een positieve lijn heeft ingezet. Het hof acht het niet in het belang van de verdachte noch van de samenleving dat deze ontwikkeling wordt doorkruist door een strafoplegging die hernieuwde vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om een gebiedsverbod als bijzondere voorwaarde aan de verdachte op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 2 primair en 3 primair en in de zaak B onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A onder 2 primair en 3 primair en in de zaak B onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
15 (vijftien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. D. Radder en mr. S.C.C. Hes - Bakkeren, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 december 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.