In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 6 september 2021 was gewezen. De zaak betreft de verdachten A en B, die zijn veroordeeld voor telkens diefstal. De feiten in deze zaak zijn gepleegd op 12 juni 2021 en 27 augustus 2021 te Amsterdam. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf opgelegd, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft de verdachten veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Dit betekent dat de verdachten niet direct de volledige gevangenisstraf hoeven uit te zitten, maar dat zij zich gedurende de proeftijd aan bepaalde voorwaarden moeten houden. Indien zij zich schuldig maken aan een strafbaar feit binnen deze proeftijd, kan de voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer worden gelegd. Daarnaast heeft het hof de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf afgewezen. De relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn in deze zaak zijn onder andere de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 310.