ECLI:NL:GHAMS:2022:3898

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
23-004352-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor voorbereidingshandelingen moord, diefstal met geweld en woninginbraak; veroordeling voorhanden hebben vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor voorbereidingshandelingen van moord, diefstal met geweld en woninginbraak, maar het hof sprak hem vrij van deze tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de intentie van de verdachte vast te stellen, en dat de herkenningen door verbalisanten niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen voor woninginbraak. Wel werd de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een volautomatisch vuurwapen, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De verdachte had een Kalasjnikov en munitie in zijn bezit, wat het hof als een ernstig feit beschouwde. De straf werd vastgesteld op acht maanden gevangenisstraf, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het onder 3 tenlastegelegde feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004352-18
datum uitspraak: 13 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2018, met inbegrip van het herstelvonnis van 4 december 2018, in de strafzaak onder parketnummer 13-680061-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1994,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2022, 23 mei 2022 en 13 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat, nu er geen bezwaren zijn tegen de veroordeling van de verdachte ten aanzien van hetgeen onder 2 is tenlastegelegd, de verdachte (op de voet van artikel 416, tweede lid, Sv) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep ten aanzien van feit 2.
Het hof acht het ambtshalve evenwel van belang ook het betreffende feit inhoudelijk te beoordelen, waarbij het mede in aanmerking neemt dat de officier van justitie eveneens hoger beroep heeft ingesteld in verband met dit feit en de advocaat-generaal uiteindelijk in haar requisitoir het standpunt heeft ingenomen dat de verdachte ter zake van dit feit dient te worden veroordeeld.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 11 mei 2017 te Amsterdam en/of Almere en/of Nieuw Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of te [locatie 2] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het met anderen of met een ander te plegen misdrijf van
  • moord (als bedoeld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht) of
  • diefstal met geweld (als bedoeld in artikel 310 jo 311 jo 312 Wetboek van Strafrecht) of
  • afpersing (als bedoeld in artikel 317 Wetboek van strafrecht) of
  • diefstal waarbij de schuldige(n) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf verschaft/verschaffen of het weg te nemen goed onder zijn bereik brengt/brengen door middel van braak, verbreking of inklimming in een woning van [slachtoffer 1] en zijn vriendin gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd
opzettelijk een of meer voorwerpen, informatiedragers en/of vervoermiddelen, bestemd tot het
begaan van dat misdrijf, te weten
  • auto’s (Witte Caddy en/of grijze Audi en/of VW Up) en/of
  • een volautomatisch geweer/vuurwapen (Type Zastave, systeem AK-47) en/of
  • twee, althans een of meer patroonmagazijn(en) en/of
  • 45 en/of 73 en/of 7, althans een of meer patro(o)n(en) en/of
  • een peilbaken (HAiCom GPS, GPS/GSMtracker) (bevestigd onder een VW Touran, [kenteken] ) en/of
  • een transponder en/of
  • meerdere laptops/computers en/of
  • een of meerdere (5) telefoons en/of
  • een jammer en/of
  • een kogelwerend vest en/of
  • een slotenopener
heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en of doorgevoerd en of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 11 mei 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie II, te weten een
volautomatisch aanvalsgeweer/vuurwapen (merk Zastava) en/of twee althans een
patroonmagazijn(en) en/of munitie van categorie II, te weten 45 en/of 73, althans een of meer
patro(o)n(en), en/of munitie van categorie III, te weten 7 patro(o)n(en), voorhanden heeft
gehad;
3.
hij op twee, althans op een tijdstip(pen) op of omstreeks 6 oktober 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, (gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, omstreeks 02.48 uur en/of 03.36 uur), (telkens) ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ) een hoeveelheid drugs en/of een of meer goed(eren) en/of een geldbedrag, in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en zich daarbij (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen drugs en/of goederen en/of geldbedrag onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of welke poging diefstal door middel van braak en/of verbreking (telkens) werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] , (telkens) gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld (telkens) hierin bestond, dat hij, verdachte en/of zijn mededaders zich naar die woning heeft/hebben begeven en/of heeft/hebben geschreeuwd: "doe open, doe open, je hebt wit", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of bij die woning heeft/hebben aangebeld en/of geschreeuwd dat voornoemde [slachtoffer 2] open moest doen en/of zich met een koevoet, althans met een (hard) voorwerp naar die woning heeft/hebben begeven en/of de deur van die woning (met die koevoet/dat voorwerp) heeft/hebben getracht open te breken/te forceren en/of tegen die deur heeft/hebben getrapt en/of geschopt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Feit 1. Voorbereidingshandelingen

Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij zich samen met onder anderen de medeverdachte [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van één van de in de tenlastelegging opgesomde ernstige misdrijven, te weten: moord, diefstal met geweld, afpersing of diefstal met braak in de woning van [slachtoffer 1] gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd.
In de onderhavige strafzaak staat niet zozeer ter discussie of de verdachten criminele intenties hadden, maar ziet het hof zich voor de vraag gesteld of met een voldoende mate van bepaaldheid kan worden vastgesteld dat het opzet van de verdachte en [medeverdachte 2] op het begaan van één van voornoemde misdrijven was gericht en de in de tenlastelegging opgenomen voorwerpen daartoe waren bestemd. Om tot een bewezenverklaring van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te kunnen komen, zal deze vraag bevestigend moeten worden beantwoord.
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit op 7, 8 en 9 mei 2017 tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] gevoerde tapgesprekken en de verklaringen van de beide verdachten volgt dat zij de auto van [slachtoffer 1] , een witte Volkswagen Touran, hebben voorzien van plaatsbepalingsapparatuur en dat zij dit voertuig in de ten laste gelegde periode hebben geobserveerd en meermalen hebben gevolgd. Gebleken is dat het doelwit van hun observaties, [slachtoffer 1] , Opiumwetantecedenten op zijn naam had staan, onder meer ten aanzien van import en export van harddrugs.
Op 10 en 11 mei 2017 zijn telefoongesprekken gevoerd door en tussen de verdachte en [medeverdachte 2] , waarin met name door de verdachte wordt gesproken over een Kalasjnikov, vier miljoen euro en ‘2t’, liquidaties doen, ‘biggi hede gelijk kieren’ en ‘ratelen’.
Op 11 mei 2017 om 20.02 uur zijn de verdachte en [medeverdachte 2] samen (met een derde) aangehouden in een auto op de [locatie 1] , onderweg naar [locatie 2] waar [slachtoffer 1] zich zou bevinden. In de auto zijn behalve telefoons geen relevante voorwerpen aangetroffen.
Na de aanhouding van de verdachten hebben er doorzoekingen plaatsgevonden in hun woningen. In de zolderbox horend bij de woning van de verdachte is in een plastic vuilniszak een volautomatisch aanvalsgeweer, merk Zastava, type AK-47 aangetroffen. Ook zijn een plastic vuilniszak met munitie en een kogelvrij vest gevonden. Verder zijn er in de zolderbox microcamera’s, telefoons, een jammer en plaatsbepalingsapparatuur aangetroffen.
In de woning van [medeverdachte 2] zijn een iMac, een Apple laptop, een GPS tracker, een geheugenkaart en een transponder in beslaggenomen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich overeenkomstig het schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte en [medeverdachte 2] een moord op [slachtoffer 1] hebben voorbereid maar dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte en [medeverdachte 2] zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan het voorbereiden van een diefstal met geweld dan wel afpersing. Daartoe is – kort samengevat – aangevoerd dat zij het beoogde doelwit, [slachtoffer 1] , wilden bestelen en dat [slachtoffer 1] zich begaf in de wereld van drugscriminaliteit, welke wereld gepaard gaat met geweld, hetgeen de verdachten wisten. Voorts blijkt uit de afgeluisterde gesprekken ook dat de verdachten regelmatig spraken over het gebruik van geweld. De voorwerpen die de verdachten voorhanden hadden, kunnen worden beschouwd als voorwerpen die gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat verdachten voor ogen hadden, namelijk het beroven van [slachtoffer 1] , aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de schriftelijke pleitnotities – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen, omdat er onvoldoende bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat bij de verdachte de intentie bestond om een diefstal met geweld, een afpersing of een diefstal met braak gedurende de nacht te plegen, en omdat de voorbereidingsmiddelen op de tenlastelegging niet te herleiden zijn tot het doel om dergelijke misdrijven te plegen.
Juridisch kader
Artikel 46 Sr stelt strafbaar het voorbereiden van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen (hierna: middelen) verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert, of voorhanden heeft, die bestemd zijn tot het begaan van dat misdrijf. Met “dat misdrijf" wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf.
Bij de beantwoording van de vraag of de ten laste gelegde voorbereiding van een misdrijf of misdrijven is bewezen, moet komen vaststaan dat de in de tenlastelegging omschreven middelen bestemd waren tot het begaan van het misdrijf zoals dat in de tenlastelegging is omschreven.
Meer in het bijzonder dient beoordeeld te worden of de middelen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen van de verdachten dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had. Op welk misdrijf de voorbereidingsmiddelen en voorbereidingshandelingen alsmede het (voorwaardelijke) opzet van de verdachte was gericht, moet met voldoende bepaaldheid blijken. Of die bepaaldheid voldoende is, hangt af van de mate waarin de criminele intentie van de (mede)verdachte(n) volgt uit bijvoorbeeld verklaringen, opgenomen telefoongesprekken of specifieke gedragingen ofwel redelijkerwijs kan worden afgeleid uit de aard van aangetroffen middelen en de handelingen daarmee of uit overige gedragingen van betrokkenen. De aard van de middelen, de handelingen die daarmee plaatsvinden en (gebleken) intenties van (mede)verdachte(n) kunnen over en weer betekenis aan elkaar geven: een vuurwapen voorhanden hebben kan bijvoorbeeld duiden op een voornemen een geweldsmisdrijf te plegen, een crimineel plan dat wordt besproken in een telefoongesprek kan duiden op de bestemming van een wapen als voorbereidingsmiddel.
Oordeel van het hof
Vaststaat dat de verdachten in de tenlastegelegde periode met behulp van plaatsbepalingsapparatuur [slachtoffer 1] hebben geobserveerd en gevolgd.
De verdachten zijn als gezegd aangehouden op een moment dat zij [slachtoffer 1] , die in [woonplaats] woonde, volgden naar [locatie 2] . Zij zaten toen in de in de tenlastelegging genoemde Volkswagen Caddy en hadden telefoons bij zich. De overige in de tenlastelegging genoemde voorwerpen zijn aangetroffen bij doorzoekingen in de woningen waar zij verbleven. Uit de aard van sommige voorwerpen, zoals de voertuigen en de telefoons, kan geen bijzondere bestemming worden afgeleid. Het voorhanden hebben van in het bijzonder het volautomatisch vuurwapen met munitie maar ook het kogelwerend vest op de zolder van de woning van de verdachte kan daarentegen niet anders dan in een criminele context worden geplaatst en roept vragen op.
De intentie van de verdachte kan uit onder meer zijn verklaringen worden afgeleid. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich in de tenlastegelegde periode bezighield met het bestelen van mensen die zich met drugs bezighielden. Omdat hij dacht dat [slachtoffer 1] ‘in de coke zat’, heeft hij [slachtoffer 1] samen met [medeverdachte 2] geobserveerd, teneinde er achter te komen waar [slachtoffer 1] zijn geld en/of drugs bewaarde, om vervolgens in te breken en de buit weg te nemen. Voorts zijn er afgeluisterde gesprekken. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat in deze gesprekken gesproken wordt over geweld. De verdachte heeft verklaard dat hij ofwel grapjes aan het maken was ofwel stoer aan het doen was. Verder heeft hij verklaard dat hij de aangetroffen Kalasjnikov voor een ander in bewaring had.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij [slachtoffer 1] observeerden om bij hem te kunnen inbreken, omdat zij dachten dat er bij hem wat te halen viel.
Voorbereiding moord?
Naar het oordeel van het hof is – overeenkomstig de standpunten van de advocaat-generaal en de raadsman – niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden van de moord op [slachtoffer 1] , zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Evenals de rechtbank kan het hof uit het dossier niet afleiden dat de verdachte en de medeverdachte de intentie hadden om [slachtoffer 1] van het leven te beroven en dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen bestemd waren voor dit doel. Er is in het bijzonder onvoldoende verband vast te stellen tussen enerzijds het thuis op zolder voorhanden hebben van de Kalasjnikov en anderzijds het stelselmatige volgen van [slachtoffer 1] om met voldoende bepaaldheid een dergelijke intentie en bestemming van middelen te kunnen bewijzen. Het enkele in een auto opgenomen gesprek waarin de verdachte de dag voor de aanhouding praat over een Kalasjnikov maakt dit niet anders.
Voorbereiding diefstal met geweld of woninginbraak in de nachtelijke uren?
Het volgen van [slachtoffer 1] door de verdachten, de inhoud van hun eerdere afgeluisterde gesprekken, de bij hen aangetroffen voorwerpen en hun eigen verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, wijzen erop dat de verdachten [slachtoffer 1] wilden bestelen van drugs of geld, ofwel in zijn woning ofwel op een andere plek. Om van een strafbare voorbereiding te kunnen spreken is echter wettelijk vereist dat het beoogde misdrijf van een bepaalde ernst is en is de voorbereiding van het enkele bestelen niet voldoende, maar zal overeenkomstig de tenlastelegging moeten komen vaststaan dat de verdachte kort samengevat het oog had op ofwel het met geweld of bedreiging van geweld bestelen ofwel het oog had op het inbreken in een woning gedurende de nachtelijke uren. Het hof is allereerst van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier met onvoldoende bepaaldheid is komen vast te staan dat de verdachten het plan hadden om - zoals is tenlastegelegd – juist in de nachtelijke uren in te breken bij [slachtoffer 1] en hem aldus van zijn geld of drugs te bestelen. De verdachten ontkennen dit en voldoende concreet bewijs van het tegendeel ontbreekt.
Het hof ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of op basis van de inhoud van het dossier wél kan worden vastgesteld dat de verdachten zich hadden voorgenomen om [slachtoffer 1] te beroven, zoals betoogd door de advocaat-generaal. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de door en tussen de verdachten gevoerde tapgesprekken, waarin wordt gesproken over “raggen” en “getten”, over een Kalasjnikov en liquidaties gaan doen, en op grond van de aard van de aangetroffen voorwerpen, waaronder een volautomatisch geweer, munitie en een kogelwerend vest, kan nauwelijks worden getwijfeld aan het feit dat de verdachten zich op het criminele pad begaven. Naar het oordeel van het hof is met dit alles echter niet komen vast te staan dat de verdachten van plan waren om [slachtoffer 1] met geweld of bedreiging met geweld te beroven en daarbij die voorwerpen te gebruiken. Er is immers onvoldoende verband te leggen tussen de enkele aanwezigheid van voornoemde voorwerpen in de woningen van de verdachten en de betrokkenheid bij het volgen van [slachtoffer 1] , waarbij het hof mede in aanmerking neemt dat in de auto waarin de verdachte en medeverdachten zijn aangehouden, op weg naar [slachtoffer 1] , niets anders is aangetroffen dan enkele telefoons. De tapgesprekken, tot slot, waarin over geweld wordt gesproken zijn door onduidelijkheden over de context waarin zij plaatsvinden multi-interpretabel, zijn voorts veelal onsamenhangend en kunnen daarom ook niet in verband worden gebracht - ook niet in samenhang met overige in de tenlastelegging vermelde voorwerpen - met een plan om [slachtoffer 1] met geweld of bedreiging met geweld te beroven. Evenals de rechtbank kan het hof hierdoor op basis van het dossier met onvoldoende mate van bepaaldheid vaststellen dat de verdachten de intentie hadden, ook als in dat verband in aanmerking wordt genomen dat voorwaardelijk opzet bij de verdachte kan volstaan, om [slachtoffer 1] met geweld te beroven en dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen dienstig waren aan dit doel.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Feit 3. Poging woninginbraak/overval [adres]

Standpunt verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bestreden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde feit en verzocht de verdachte hiervan vrij te spreken.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 3 tenlastegelegde poging tot woningoverval wettig en overtuigend bewezen kan worden, omdat de herkenningen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , ongeacht de bestaande onduidelijkheden hieromtrent, bruikbaar zijn voor het bewijs.
Oordeel van het hof
Op grond van het dossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De aangever [slachtoffer 2] werd in de nacht van 5 op 6 oktober 2016 wakker, omdat er werd aangebeld bij zijn woning aan de [adres] in Amsterdam. Toen hij door de deurspion keek zag hij vier mannen voor zijn deur staan. Een van hen schreeuwde dat de aangever de deur open moest doen omdat hij ‘wit’ zou hebben. De aangever reageerde hierop door te zeggen dat hij niets had en dat hij de politie ging bellen, terwijl de mannen bleven aanbellen en schreeuwen. Op enig moment zijn de mannen vertrokken, waarna zij na ongeveer een half uur weer terugkeerden naar de woning van de aangever. De aangever zag door de deurspion dat de mannen met een koevoet bij zijn deur bezig waren en tegen zijn deur trapten. Hij heeft wederom de politie gebeld, maar toen de politie arriveerde waren de mannen al vertrokken.
In de centrale hal en de garage van het appartementencomplex [adres] hingen beveiligingscamera’s. De beelden van deze camera’s van 6 oktober 2016 zijn door de politie bekeken en maken deel uit van het dossier. Uit deze beelden volgt dat omstreeks 02.48 uur vier personen het appartementencomplex hebben betreden via de deur van de centrale hal en de trap op zijn gegaan, waarna zij het gebouw na ongeveer 5 minuten via de centrale hal hebben verlaten. Om 03.33 uur zijn de vier personen, vergezeld door een vijfde persoon, teruggekomen en zijn zij het appartementencomplex ingegaan via de garage, waarna zij het gebouw na wederom ongeveer 5 minuten hebben verlaten.
De herkenningen
De verdachte is door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] herkend als één van de vijf personen op deze beelden. Met de raadsman is het hof van oordeel dat behoedzaam dient te worden omgegaan met (enkelvoudige) herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit klemt te meer als deze herkenningen het enige bewijsmiddel zijn om de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde te kunnen aantonen, zoals in dit geval. De betrokkenheid van de verdachte bij het onder 3 ten laste gelegde feit zou immers enkel gebaseerd kunnen worden op de herkenningen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Factoren die de bewijskracht van dergelijke herkenningen mede bepalen zijn de mate van bekendheid met de waargenomen persoon, het aantal herkenningen, de kwaliteit van de beelden en de beschikbaarheid van bewegende beelden.
Het hof is van oordeel dat de zich in het dossier bevindende camerabeelden, die overigens ook ter zitting in hoger beroep zijn afgespeeld, van voldoende kwaliteit zijn om als basis voor herkenning te dienen. De persoon die op deze beelden door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is herkend als zijnde de verdachte draagt echter een pet, waardoor slechts een gedeelte van zijn gezicht waarneembaar is, terwijl het hof naast de bewegende beelden die kennelijk corresponderen met de
stillsuit de processen-verbaal van herkenning, geen bewegende beelden heeft waargenomen waarop het gezicht scherper of vollediger zichtbaar is. Dit maakt dat op de beelden weinig onderscheidende gezichtskenmerken van de betreffende persoon zijn waar te nemen. Hierbij komt dat ook in hoger beroep nog steeds niet is opgehelderd waarom de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte pas hebben herkend toen zij voor de tweede keer de camerabeelden bekeken. De omstandigheid dat verbalisant [verbalisant 1] de verdachte regelmatig op straat zag en verbalisant [verbalisant 2] de verdachte kende uit [plaats] en enkele weken eerder nog zou hebben gecontroleerd, legt in dit verband maar beperkt gewicht in de schaal. Hetzelfde geldt overigens voor de vaststelling dat de medeverdachte [medeverdachte 2] een van de andere mannen was, reeds omdat onvoldoende is komen vast te staan over diens relatie met de verdachte op specifiek die datum.
Nu de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit aldus in de kern steunt op twee suboptimale herkenningen door verbalisanten en niet wordt ondersteund door andere, objectieve, bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte bij het tenlastegelegde betrokken is geweest, zodat hij van het onder 3 tenlastegelegde wordt vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op of omstreeks 11 mei 2017 te Amsterdam, een wapen van categorie II, te weten een volautomatisch vuurwapen (merk Zastava) en twee patroonmagazijnen en munitie van categorie II, te weten 45 en 73 patronen voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4,5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, eventueel de nieuwe VI-regeling en met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een automatisch wapen, namelijk een Kalasjnikov, van patroonmagazijnen en een aanzienlijke hoeveelheid munitie. Het staat buiten kijf dat het ongeoorloofde bezit van een dergelijk wapen met munitie onaanvaarde risico’s voor de veiligheid van personen met zich brengt vanwege de kans op het gebruik daarvan, met alle mogelijke onomkeerbare gevolgen van dien. Het hof heeft daarbij oog voor de maatschappelijke problematiek die de laatste jaren op het gebied van vuurwapengebruik speelt en in het bijzonder de grote toename van het aantal schietincidenten. Tegen die achtergrond dient het onbevoegd bezit van vuurwapens krachtig te worden bestreden. De bewezenverklaarde voorwerpen zijn voorts aangetroffen tezamen met onder meer een kogelvrij vest, hetgeen duidt op een professionele criminele context.
Het hof heeft acht geslagen op de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht wordt thans voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen in een woning als uitgangspunt een gevangenisstraf van twaalf maanden genoemd. Het hof acht dit ook in dit geval in beginsel een passende straf.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen zestien maanden. Deze termijn is aangevangen op 26 november 2018, toen namens de - toen nog in deze zaak gedetineerde - verdachte hoger beroep is ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 13 juni 2022. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met meer dan twee jaar overschreden. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging en de straf verminderen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Het hof houdt hierbij eveneens rekening met de toepassing van artikel 63 Sr.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.000,41, ter vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en zijn vordering verlaagd
meteen bedrag van € 500,00.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 3 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Beslag
De onder nummers 14 en 38 tot en met 43 in beslag genomen voorwerpen, aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte begane feit en die hem toebehoren, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
14. 1.00 STK kleding, vest.
38. 1.00 STK Pistool ZASTAVA machinegeweer [nummer]
39. Patroonhouder ak 47 [nummer]
40. Patroonhouder ak 47 [nummer]
41. Munitie 7,62 x 39 mm [nummer]
42. Patroon 7,62 x 39 mm [nummer]
43. Patroon 7,62 x 39 mm [nummer]
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. R.A.E. van Noort en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juni 2022.
[…]
.