ECLI:NL:GHAMS:2022:3899

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
23-002329-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake poging tot woningoverval met bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2019. De verdachte was beschuldigd van een poging tot woningoverval, gepleegd op 6 oktober 2016 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het gezamenlijk met anderen proberen de woning van de benadeelde partij binnen te dringen met het oogmerk van diefstal, waarbij geweld en bedreiging met geweld werd gebruikt. De verdachte en zijn medeverdachten hebben in de nacht van de overval bij de woning van de benadeelde partij aangebeld en geschreeuwd dat hij de deur open moest doen. Later zijn zij teruggekeerd met een koevoet en hebben geprobeerd de deur te forceren. Het hof heeft de herkenning van de verdachte door verbalisanten als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de bezwaren van de raadsvrouw. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade toegewezen, terwijl de materiële schade niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002329-19
datum uitspraak: 13 juni 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-746055-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2022, 23 mei 2022 en 13 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op twee, althans op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 6 oktober 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, (gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, omstreeks 02.48 uur en/of 03.36 uur), ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen (in/uit een woning gelegen aan de [adres 2]) een hoeveelheid drugs en/of een of meer goed(eren) en/of een geldbedrag, in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen drugs en/of goederen en/of geldbedrag onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of welke poging diefstal door middel van braak en/of verbreking (telkens) werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde], (telkens) gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en/of zijn mededaders zich naar die woning heeft/hebben begeven en/of bij die woning heeft/hebben geschreeuwd: "doe open, doe open, je hebt wit", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of bij die woning heeft/hebben aangebeld en/of geschreeuwd dat voornoemde [benadeelde] open moest doen en/of zich met een koevoet, althans met een (hard) voorwerp naar die woning heeft/hebben begeven en/of de deur van die woning (met die koevoet/dat voorwerp) heeft/hebben getracht open te breken/te forceren en/of tegen die deur van die woning heeft/hebben getrapt en/of geschopt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, strafoplegging en beslissing op de vordering van de benadeelde partij komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat de herkenningen van de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd omdat de camerabeelden van onvoldoende kwaliteit zijn om een herkenning op te kunnen baseren en omdat de herkenningen niet gebaseerd zijn op duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, mocht het hof wel tot een bewezenverklaring komen, de in de tenlastelegging omschreven feitelijkheden niet gekwalificeerd kunnen worden als een poging woningoverval, doch slechts als een poging woninginbraak, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte(n) wist(en) dat er iemand in de woning aanwezig was, zodat (voorwaardelijk) opzet op (bedreiging met) geweld niet bewezen kan worden.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde poging tot woningoverval heeft gepleegd.
Het oordeel van het hof
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De aangever [benadeelde] werd in de nacht van 5 op 6 oktober 2016 wakker omdat er werd aangebeld bij zijn woning aan de [adres 2]. Toen hij door de deurspion keek zag hij vier mannen voor zijn deur staan. Een van hen schreeuwde dat de aangever de deur open moest doen omdat hij ‘wit’ zou hebben. De aangever reageerde hierop door te zeggen dat hij niets had en dat hij de politie ging bellen, terwijl de mannen bleven aanbellen en schreeuwen. Op enig moment zijn de mannen vertrokken, waarna zij na ongeveer een half uur weer terugkeerden naar de woning van de aangever. De aangever zag door de deurspion dat de mannen met een koevoet bij zijn deur bezig waren en tegen zijn deur trapten. Hij heeft wederom de politie gebeld, maar toen de politie arriveerde waren de mannen al vertrokken.
In de centrale hal en de garage van het appartementencomplex [locatie] hingen beveiligingscamera’s. De beelden van deze camera’s van 6 oktober 2016 zijn door de politie bekeken en maken deel uit van het dossier. Uit deze beelden volgt dat omstreeks 02.48 uur vier personen het appartementencomplex hebben betreden via de deur van de centrale hal en de trap op zijn gegaan, waarna zij het gebouw na ongeveer 5 minuten via de centrale hal hebben verlaten. Om 03.33 uur zijn de vier personen, vergezeld door een vijfde persoon, teruggekomen en zijn zij het appartementencomplex ingegaan via de garage, waarna zij het gebouw na wederom ongeveer 5 minuten hebben verlaten.
De herkenningen
De verdachte is door een zestal verbalisanten herkend als één van de vijf personen op deze beelden. Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat behoedzaam dient te worden omgegaan met (enkelvoudige) herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit klemt te meer als deze herkenningen het enige bewijsmiddel zijn om de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde te kunnen aantonen, zoals in dit geval. Factoren die de bewijskracht van dergelijke herkenningen mede bepalen zijn de mate van bekendheid met de waargenomen persoon, het aantal herkenningen, de kwaliteit van de beelden en de beschikbaarheid van bewegende beelden.
Het hof is van oordeel dat de zich in het dossier bevindende bewegende camerabeelden, die overigens ook ter zitting in hoger beroep zijn afgespeeld, van voldoende kwaliteit zijn om als basis voor een herkenning te dienen. Daarbij komt dat het gezicht van de persoon die door de verbalisanten als de verdachte is herkend, en die overigens een bril draagt, op deze camerabeelden in beeld komt, zoals ook door het hof ter zitting is waargenomen. Het hof verwerpt dan ook het verweer voor zover dit inhoudt dat de beelden niet van voldoende kwaliteit zijn om herkenningen op te baseren.
Voorts zijn, naar het oordeel van het hof, door de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] voldoende specifieke en onderscheidende kenmerken genoemd op basis waarvan zij de verdachte hebben herkend. Zij hebben de bewegende beelden bekeken en hebben de verdachte daarop direct of onmiddellijk herkend, onder andere aan zijn ongeschoren, vrij smalle gezicht, aan het feit dat de persoon op de beelden evenals de verdachte een bril draagt, aan zijn geringe lengte, zijn opgeschoren kapsel en zijn gezette benen en achterwerk. Verbalisant [verbalisant 6] herkende de verdachte eveneens holistisch direct op de bewegende beelden. Alle verbalisanten zijn de verdachte in het werkveld tegengekomen. Zo zijn verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] de verdachte meermalen tegengekomen bij staandehoudingen of controles, was verbalisant [verbalisant 1] zijn Top 600-regisseur en heeft zij de verdachte bezocht in de penitentiaire inrichting, heeft verbalisant [verbalisant 3] de verdachte in januari 2017 enige tijd gevolgd en ziet en spreekt verbalisant [verbalisant 6] de verdachte meerdere malen per jaar. Het hof heeft daarom dan ook geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte door deze verbalisanten. Dat verbalisant [verbalisant 3] de beelden kennelijk reeds in november 2016 heeft gezien en toen enkel een medeverdachte heeft herkend, maakt dit niet anders, nu uit het door [verbalisant 3] opgemaakte proces-verbaal van 5 juli 2017 blijkt dat hij de verdachte nadien in januari 2017 heeft geobserveerd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof de herkenningen betrouwbaar en zal het deze gebruiken voor het bewijs, zodat naar het oordeel van het hof vaststaat dat de verdachte, samen met anderen, aanwezig was bij de woning aan de [locatie]. Het verweer van de raadsvrouw dienaangaande wordt derhalve verworpen.
Poging woninginbraak of poging woningoverval?
Het hof heeft vastgesteld dat de groep personen tweemaal aan de deur bij de aangever is geweest. De eerste keer hebben zij aangebeld en geroepen dat de aangever de deur open moest doen omdat hij ‘wit’ zou hebben, waarop de aangever heeft geantwoord. De tweede keer zijn de verdachten teruggekeerd met een koevoet, waarmee ze geprobeerd hebben de deur van de woning te forceren. Ook hebben zij tegen de deur aangetrapt. Dit allemaal met het kennelijke doel om iets te stelen en daartoe de woning van de aangever binnen te gaan.
Evenals de rechtbank kwalificeert het hof deze feitelijkheden niet als een poging tot woninginbraak, maar als een poging tot woningoverval. Het verweer van de raadsvrouw, voor zover inhoudende dat de verdachte(n) niet wist(en) dat de aangever thuis was, wordt verworpen, omdat uit de beschreven gang van zaken duidelijk naar voren komt dat de daders wél wisten dat er iemand in die woning aanwezig was en dat zij, ook nadat zij dit bemerkten, hebben doorgezet. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm vat het hof de handelingen van de verdachten op als het dreigen met het gebruik van geweld tegen de aangever. Het hof heeft hierbij gelet op de mate van agressie die door verdachten is geuit, meer in het bijzonder het tegen de aangever schreeuwen dat hij de deur open moest doen, het weggaan en terugkomen met zwaarder geschut en het trappen tegen de deur.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 oktober 2016 te Amsterdam, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door hen voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, weg te nemen uit een woning gelegen aan de [adres 2] enig goed toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, zich met zijn mededaders naar die woning heeft begeven, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededaders bij die woning hebben geschreeuwd: "doe open, doe open, je hebt wit", en bij die woning hebben aangebeld en geschreeuwd dat voornoemde [benadeelde] open moest doen en zich met een koevoet naar die woning hebben begeven en de deur van die woning met die koevoet hebben getracht te forceren en tegen die deur van die woning hebben getrapt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om – in het geval van een bewezenverklaring – rekening te houden met het feit dat de verdachte sinds het onderhavige feit niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen en met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging woningoverval. De verdachte is samen met zijn medeverdachten in het holst van de nacht naar de woning van het slachtoffer gegaan met het kennelijke doel hem te bestelen. Bij de deur van de woning hebben zij aangebeld en woorden geroepen die erop gericht waren spullen uit de woning weg te nemen en het slachtoffer ertoe te bewegen de deur van zijn woning te openen. Zij zijn kort daarna weer teruggekeerd naar de woning van het slachtoffer en hebben geprobeerd met een koevoet de voordeur te forceren en hebben tegen zijn deur getrapt. De in de woning aanwezige bewoner heeft daarbij grote angsten uitgestaan, temeer nu hij in de woning verbleef met zijn hoogzwangere vrouw en twee jonge kinderen. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij kennelijk puur voor zijn eigen geldelijk gewin, op een gewelddadige manier heeft geprobeerd een woning binnen te komen, terwijl het slachtoffer zich samen met zijn gezin in zijn eigen woning bij uitstek veilig had moeten kunnen voelen.
Daarbij weegt in het nadeel van de verdachte mee dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 mei 2022 eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens vermogensdelicten.
Hoewel het feit geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden, kan naar het oordeel van het hof gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit niet worden volstaan met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Het hof acht, alles afwegende en mede gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Die termijn is aangevangen op 18 juni 2019, toen namens de verdachte hoger beroep is ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 13 juni 2022. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met meer dan een jaar overschreden. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging en de straf verminderen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof houdt hierbij eveneens rekening met de toepassing van artikel 63 Sr.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.000,41, en is als volgt opgebouwd:
1. Materiële schade € 2.250,41;
a. Huur eigen woning € 2.114,08;
b. Digitale deurcamera € 89,25;
c. Eigen risico zorgverzekering € 22,08;
d. Huurcommissie € 25,00.
2. Immateriële schade € 750,00.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en zijn vordering verlaagd
meteen bedrag van € 400,00. Het hof volgt de advocaat-generaal in de uitleg dat deze verlaging ziet op de materiële schade, waarvan aldus nog een bedrag van €1.850,41 overblijft.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering tot een bedrag van € 839,25 (deurcamera en immateriële schade) hoofdelijk wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de gevorderde schade onvoldoende onderbouwd is dan wel onvoldoende rechtstreeks verband houdt met het ten laste gelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Ingevolge artikel 51f, eerste lid, Sv kan de benadeelde partij in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die hij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). Het hof is in onderhavige strafzaak van oordeel dat de opgevoerde schadeposten in een te ver verwijderd verband staan tot het bewezenverklaarde handelen van de verdachte: de poging tot woningoverval. Daarom kan niet worden gesproken van rechtstreekse schade. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Naar het oordeel van het hof is wel komen vaststaan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat door de verdachte en diens mededaders gedreigd is met geweld jegens de benadeelde partij, wat voor hem en zijn gezin een traumatische gebeurtenis is geweest. De bijzondere ernst van het misdrijf, mede gelet op de omstandigheden waaronder het is gepleegd, maakt in samenhang met de toelichting van de schade dat het geestelijke letsel voldoende is komen vaststaan. Het hof zal de gevorderde immateriële schade volledig toewijzen.
Het hof zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro)ter zake van
immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 oktober 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. R.A.E. van Noort en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juni 2022.