ECLI:NL:GHAMS:2022:3907

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
23-000945-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in kliniek met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van brandstichting in een kamer van de kliniek waar hij verbleef. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk in brand steken van een dekbed en andere materialen, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 mei 2022 heeft de verdachte bekend dat hij op 4 juni 2020 een brandje heeft gesticht in zijn kamer. Getuigen, waaronder groepsleiders van de kliniek, hebben verklaard dat zij zagen hoe de verdachte met een aansteker brand stichtte. Het hof concludeerde dat de verdachte opzet had op brandstichting, maar sprak hem vrij van levensgevaar voor anderen, omdat dit niet kon worden vastgesteld. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met inachtneming van zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid door schizofrenie en middelengebruik. Daarnaast werd de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd, die direct uitvoerbaar is, om recidive te voorkomen. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de noodzaak van behandeling in een forensische setting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000945-21
datum uitspraak: 8 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-149075-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij, op of omstreeks 4 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een (bij verdachte in gebruik zijnde) kamer van de kliniek [kliniek] , gelegen aan of bij de [adres 2] , aldaar, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet een dekbed en/of laken en/of één of meer stukken (ander) textiel en/of papier en/of een (papieren) verpakking in brand gestoken, althans open vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de overige in die kamer aanwezige goederen en/of voor in die woning aanwezige goederen en/of voor (een) belendende pand(en) en/of voor die in die belendende pand(en) aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer zich in (een) kamer(s) naast, althans in de directe omgeving van, voornoemde (bij verdachte in gebruik zijnde) kamer en/of voor in die kliniek aanwezige bewoner(s) en/of voor (de) bewoner(s) in die/dat belendende pand(en), in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair
hij op of omstreeks 4 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een (bij verdachte in gebruik zijnde) kamer van de kliniek [kliniek] , gelegen aan of bij de [adres 2] , aldaar, met dat opzet een dekbed en/of een laken en/of één of meer stukken (ander) textiel en/of papier en/of een (papieren) verpakking in brand heeft gestoken, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met een dekbed en/of een laken en/of één of meer stukken (ander) textiel en/of papier en/of een (papieren) verpakking, althans met (een) brandbare stof(fen), en daarvan gemeen gevaar voor de overige in die kamer aanwezige goederen en/of voor in die woning aanwezige goederen en/of voor (een) belendende pand(en) en/of voor die in die belendende pand(en) aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor één of meer andere in de woning/kliniek aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer andere in de woning/kliniek aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 4 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een dekbed en/of een laken en/of één of meer stukken (ander) textiel en/of papier en/of een (papieren) verpakking, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [kliniek] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit – voor zover van belang - de verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde. Daartoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op brandstichting, maar alleen op het vernielen van zijn eigen spullen.
Het hof overweegt als volgt.
Opzet
Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het stichten van brand, gelet op het verweer van de verdediging.
De verdachte heeft bekend dat hij op 4 juni 2020 in de kliniek van [kliniek] aan de [adres 2] te Amsterdam een brandje heeft gesticht in zijn kamer. De getuige [getuige 1] , groepsleider van de afdeling in de kliniek waar de verdachte verbleef, heeft verklaard dat hij door het luikje zag dat de verdachte met een aansteker allerlei dingen in brand stak. De getuige [getuige 1] zag dat de verdachte een papieren verpakking van drop en een laken in brand stak, waarna hij vuur zag. Ook zag hij dat er rook onder de deur vandaan kwam. De getuige [getuige 2] , eveneens groepsleider, heeft verklaard dat de verdachte met een aansteker een stuk papier in brand stak en dat hij vuur zag. De vervolgens ter plaatse gekomen verbalisant [verbalisant] zag dat onder de deur enige rook vandaan kwam, dat de kamer van de verdachte gevuld was met rook en dat daar diverse verschroeide textielstukken op de grond lagen.
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat de verdachte met een aansteker vuur maakte en dat hij dit vuur in aanraking bracht met diverse goederen, waaronder een papieren verpakking van drop en een dekbed of laken. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte opzet had op brandstichting.
Partiële vrijspraak
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat - vooral gelet op de getuigenverklaring van bevelvoerder van de brandweer [getuige 3] , afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 23 maart 2022 - niet kan worden vastgesteld dat sprake was levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Gemeen gevaar voor goederen
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij weet dat de brandweer met een poederblusser in de kamer van de verdachte is geweest. Uit het dossier volgt dat de uiteindelijke schade onder meer zwarte (brand)plekken op de grond van de kamer en een dekbed/laken dat in brand was gestoken betrof. Ten slotte heeft aangever [aangever] verklaard dat hij van zijn collega’s had gehoord dat er een behoorlijke brand in de kamer van de verdachte woedde. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake was van gemeen gevaar voor goederen.
Het hof komt op basis van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 4 juni 2020 te Amsterdam, opzettelijk brand heeft gesticht in een bij hem in gebruik zijnde kamer van de kliniek [kliniek] , gelegen aan de [adres 2] aldaar, immers heeft hij toen aldaar met dat opzet een dekbed en/of laken en papier en/of een papieren verpakking in brand gestoken, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de overige in die kamer aanwezige goederen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het verweer dat de verdachte alleen
zijn eigen spullenin brand heeft gestoken, zodat geen sprake is van strafbaar handelen, treft geen doel, reeds nu naar het oordeel van het hof dit verweer feitelijke grondslag mist: het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen zijn eigen spullen, maar ook een dekbed of laken toebehorende aan de kliniek in brand heeft gestoken.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 220 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 220 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de maatregel van tbs met voorwaarden en de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
De raadsvrouw heeft verzocht geen tbs met voorwaarden op te leggen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdediging zich aansluit bij het advies van de psychiater [psychiater 1] . De verdachte verblijft inmiddels al bijna twee jaar zonder impulsdoorbraken in een instelling met een hoog beveiligingsniveau. Daarmee heeft de verdachte aangetoond dat hij inmiddels psychiatrisch voldoende stabiel is voor plaatsing in een RIBW. Indien nodig kan bovendien altijd nog worden verzocht om een zorgmachtiging, aldus de raadsvrouw.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De ernst van het bewezenverklaarde
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting door in een bij hem in gebruik zijnde kamer van de kliniek [kliniek] onder andere een dekbed dan wel laken in brand te steken. Daarbij is gemeen gevaar voor de overige in die kamer aanwezige goederen ontstaan. Brandstichting is een ernstig feit en kan maatschappelijke onrust en een gevoel van onveiligheid in de samenleving in het algemeen veroorzaken.
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt in beginsel, gelet op de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In ieder geval kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming inhoudt.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid
Uit de geactualiseerde Pro Justitia rapportages die zijn opgemaakt door psycholoog [psycholoog] , psychiater [psychiater 2] en psychiater [psychiater 1] (respectievelijk 29 april 2022,
7 april 2022 en 25 april 2022) volgt dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van schizofrenie en een (lichte) stoornis in het gebruik van middelen. Deze problematiek was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en dit beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen. De voornoemde deskundigen hebben geadviseerd om het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De conclusies van de deskundigen worden gedragen door hun bevindingen en het hof maakt deze tot de zijne. Dat betekent dat voor het hof vast staat dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, ten gevolge waarvan dat feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
Oplegging van straf
Bij het bepalen van de straf zal het hof in strafmatigende zin rekening houden met deze verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Nu het hof daarnaast – anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal – tot een bewezenverklaring komt van brandstichting waarbij (enkel) gemeen gevaar voor goederen te duchten was, ziet het hof aanleiding om een lagere straf op te leggen dan in eerste aanleg opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden.
Oplegging van maatregel
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aan de verdachte een maatregel dient te worden opgelegd voor de beveiliging van de samenleving of voor de behandeling van de verdachte om zo het recidivegevaar te verminderen.
Uit de in het dossier aanwezige rapportages die over de verdachte zijn opgesteld volgt dat in de afgelopen jaren meerdere keren sprake is geweest van forse agressie (gericht op spullen of meubilair) in GGZ-instellingen, waar de verdachte niet strafrechtelijk voor is vervolgd Door de psychiater [psychiater 2] is tbs met voorwaarden geadviseerd. De psychiater [psychiater 2] heeft hiertoe onder meer het volgende in zijn rapport van 7 april 2022 opgenomen:
Geadviseerd wordt om betrokkene een tbs maatregel met voorwaarden op te leggen. Alleen met
een dergelijke (ingrijpende) maatregel kan recidive worden voorkomen. Er hebben zich in het
verleden al diverse forse agressieve incidenten voorgedaan en (als het huidige ten laste gelegde
bewezen wordt geacht) lijkt er sprake te zijn van een escalatie van de intensiteit van de agressie.
(…) Het verblijf in een reguliere kliniek of begeleide woonvorm schiet, zo is gebleken, duidelijk
tekort. Er is dan bijvoorbeeld te weinig controle op middelenmisbruik en medicatietrouw van
betrokkene. (…) Een gedwongen psychiatrische opname (bijvoorbeeld met een zorgmachtiging)
is onvoldoende (gebleken) voor een vermindering van het recidiverisico.
Betrokkene verblijft nu al op een FPK. Hij houdt zich (meestal) aan de diverse voorwaarden
(abstinentie middelen, therapietrouw, agressie regulatie therapie, zinvolle daginvulling). Voor de
langere termijn zou gedacht kunnen worden naar een meer ambulante of begeleide woonvorm.
Urinecontrole op middelenmisbruik, toezicht op inname medicatie en een zinvolle daginvulling
blijven dan ook belangrijk om recidive te voorkomen. Betrokkene heeft immers weinig ziekte-
inzicht en -besef en moet daarin gestructureerd en begeleid worden. Hij is wel bereid om zich
aan de voorwaarden te houden.
Uit de rapportage van psycholoog [psycholoog] van 29 april 2022 volgt verder:
Er is sprake van een structureel probleem waarbij betrokkene vrijwel letterlijk van kliniek naar
kliniek gaat als gevolg van psychiatrische problematiek die onvoldoende gestabiliseerd lijkt te
kunnen worden. Betrokkene is in tien jaar daarvoor in ieder geval zestien maal opgenomen geweest binnen psychiatrische instellingen. Hier krijgt hij vrijheden waarmee hij onvoldoende
verantwoordelijk kan omgaan, waardoor hij telkens vervalt in middelengebruik. Een gedwongen
psychiatrische opname (met een zorgmachtiging) is eerder onvoldoende gebleken voor een
vermindering van het recidiverisico.
Het feit dat betrokkene nu stabiel functioneert, zelfs met bestaande psychiatrische klachten, wordt toegeschreven aan het langdurig en structureel behandeltraject waarin hij nu zit, in dit geval binnen een forensisch kader. Hierbij wordt drugsgebruik strikt gemonitord door verplichte urinecontroles. Vrijheden worden onder begeleiding uitgebouwd. Betrokkene neemt nu deel aan de geboden behandeling. Duidelijkheid en een langere adem is vereist.
Geadviseerd wordt om betrokkene in het kader van een tbs maatregel met voorwaarden te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. Gezien het geweld dat betrokkene kan gebruiken dient de instelling over mogelijkheden tot interventies te beschikken die passen bij een hoog beveiligingsniveau. Een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) kan hierin voorzien.
De reclassering Inforsa heeft in het advies van 24 november 2020 van [naam 1] voorwaarden opgesteld die bij een tbs maatregel kunnen worden opgelegd. De reclassering heeft daarbij negatief geadviseerd over het opleggen van tbs met voorwaarden, omdat de verdachte weliswaar bereid was tot medewerking aan de opgestelde voorwaarden, maar niet in het kader van een tbs met voorwaarden. In het voortgangsverslag van Inforsa van 17 mei 2022, opgesteld door [naam 2] , is dit eerdere advies genuanceerd, omdat de verdachte nu in tegenstelling tot eerder wel lijkt mee te werken aan een traject met een tbs-titel. Uit dit verslag volgt dat tijdens de laatste behandelbespreking medio november 2021 vanuit het behandelteam nadrukkelijk werd geconcludeerd dat men vanuit de FPK voldoende termen en mogelijkheden zien om de behandeling binnen het kader van de tbs met voorwaarden te continueren. [naam 2] conformeert zich aan deze opvatting.
Ter terechtzitting in hoger beroep is reclasseringswerker [naam 2] als deskundige gehoord. In aanvulling op voornoemd voortgangsverslag heeft hij verklaard dat vanuit de reclassering nu wordt gezien dat de behandeling in de FPK met zich meebrengt dat een goede inschatting kan worden gemaakt van de risico’s die er zijn en dat medicatie geoptimaliseerd kan worden. Begeleiding, behandeling, een verantwoord risicomanagement, controle op alcohol- en middelengebruik en controle op medicatietrouw is van belang. Binnen de FPK kan de resocialisatie, waaronder de doorstroming naar begeleid wonen, op een geleidelijke manier plaatsvinden.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of tbs met voorwaarden dient te worden opgelegd dan wel of kan worden volstaan met een andere modaliteit waaronder eventueel het verlenen van een zorgmachtiging, zoals door de verdediging bepleit.
De verdachte kent een lange geschiedenis in de GGZ waarbij zich diverse forse agressieve incidenten hebben voorgedaan en waarbij sprake lijkt te zijn van een escalatie van de intensiteit van de agressie. De verdachte heeft het bewezenverklaarde feit gepleegd terwijl hij verbleef op een Klinisch Intensieve Behandelafdeling, de meeste zware behandelvorm van de GGZ. Gelet op het voorgaande, de ernst van het feit, het recidivegevaar, de complexe persoonlijkheidsproblematiek en het nog steeds beperkte ziekte-inzicht bij de verdachte is het hof met de deskundigen [psychiater 2] en [psycholoog] van oordeel dat de verdachte lange tijd dient te worden behandeld in een forensische setting met een hoog
beveiligingsniveau, om de risico’s op herhaling te beperken. Daarnaast hebben de deskundigen toegelicht dat bij de tbs-maatregel een time-out mogelijk is, de doorstroming naar bijvoorbeeld een begeleid wonen-vorm geleidelijker en beter kan plaatsvinden, er meer controle is op medicatietrouw en middelengebruik en dat de verlovenopbouw strikter is geregeld, hetgeen voor de verdachte gelet op zijn middelenproblematiek van belang is.
Gelet op al het voorgaande concludeert het hof dat het verlenen van een zorgmachtiging niet leidt tot voldoende waarborgen ter beveiliging van de maatschappij. Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat geïndiceerde behandeling en begeleiding in het kader van tbs met voorwaarden noodzakelijk is. Bij het formuleren van de aan de op te leggen maatregel te verbinden voorwaarden zal het hof (grotendeels) aansluiting zoeken bij hetgeen door de reclassering is voorgesteld. De verdachte heeft zich tot op heden gecommitteerd aan de behandeling en heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard de voorwaarden na te leven.
Conclusie
Naar het oordeel van het hof dient, alles afwegende, de maatregel van tbs met voorwaarden aan de verdachte te worden opgelegd.
Het hof stelt vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 38 Sr is voldaan. Bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren is gesteld. Naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van goederen de oplegging van de maatregel.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Het hof zal - net als eerder de rechtbank - bepalen dat de tbs-maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen. Het is van belang dat de klinische behandeling direct wordt aangevangen en dat een periode zonder behandeling en toezicht – die er zou kunnen zijn in geval van het instellen van cassatie – wordt vermeden.
Ten slotte overweegt het hof dat, indien de tbs met voorwaarden wordt omgezet in een tbs met verpleging van overheidswege, de duur van deze verpleging de duur van vier jaren niet te boven zal gaan.
Geen gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof geen termen aanwezig om daarnaast de gedrags-
beïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr aan de verdachte op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de ter beschikking stelling van de verdachte, en stelt daarbij de voorwaarden:
- veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
- veroordeelde werkt mee aan de door de reclassering geboden hulp en steun bij het naleven van de voorwaarden. Deze medewerking houdt onder andere in:
o veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
o veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
o veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
o veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
o veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
o veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
- als de reclassering dat nodig acht, werkt veroordeelde mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
- veroordeelde begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie buiten het Europese deel van de landsgrenzen van Nederland. Veroordeelde overlegt hierover vooral met de reclassering en het Openbaar Ministerie beslist;
- veroordeelde wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen en behandelen in FPK Inforsa of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken (DIZ) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- veroordeelde werkt zo nodig mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding;
- veroordeelde onthoudt zich gedurende de looptijd van de tbs-maatregel van het gebruik van harddrugs, softdrugs en alcohol. Betrokkene werkt mee aan urine- en ademanalysecontroles indien de toezichthouder een dergelijke controle geïndiceerd acht.
Geeft de reclassering opdracht aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.
Beveelt dat de opgelegde maatregel, voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. M.M.H.P. Houben en mr. I.M.A. Hinfelaar, in tegenwoordigheid van
mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 juni 2022.
mr. I.M.A. Hinfelaar is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]