ECLI:NL:GHAMS:2022:3916

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
23-002365-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van overval op supermarkt en veroordeling voor medeplegen van schuldwitwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een gewapende overval op een supermarkt, gepleegd op 28 december 2019, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de overval, en heeft hem vrijgesproken van het eerste feit. Echter, het hof heeft wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van schuldwitwassen van een geldbedrag van € 869,39. Dit bedrag was afkomstig van de overval en was door de verdachte in opdracht van zijn broer, die betrokken was bij de overval, omgezet in giraal geld. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld en een fulltime baan had. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002365-21
datum uitspraak: 20 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-307702-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de gemachtigde van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 december 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 1996,44 euro en/of drie telefoons , in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan de [winkel 1] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] ,in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders, gemaskerd en/of met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een koevoet, de winkel is/zijn binnengegaan en/of dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gericht op die [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 2] en/of vervolgens) met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp (meermalen) tegen het hoofd van die [benadeelde 3] heeft/hebben geslagen en/of die [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1], met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gedwongen mee te lopen naar een ander vertrek (kantoor) en(vervolgens) in genoemd vertrek tegen die [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1] heeft/hebben gezegd dat zij op hun buik moesten gaan liggen en/of die [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1] tegen de grond heeft/hebben geduwd en/of getrokken en/of de armen van die [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1] heeft/hebben vastgebonden en/of de kleding van die [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1] heeft/hebben doorzocht;
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2019 tot en met 30 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 1996,44 euro, althans een geldbedrag heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp te weten een geldbedrag van 1996,44 euro, althans een geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 1

Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging feit 2

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. Indien het hof van oordeel is dat het geld wel van enig misdrijf afkomstig was, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden.
Het hof overweegt als volgt.
Tapgesprekken van 29 december 2019 houden in dat de broer van de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte 1]
(hierna te noemen: [medeverdachte 1]),tegen de verdachte heeft gezegd dat hij ‘met krantenwijk, met kerstkaarten, muntjes heeft opgehaald’ en deze in een [winkel 2] tas achter de overhemden in een kast heeft gelegd en dat de verdachte deze tas moest geven aan de medeverdachte [medeverdachte 2], waarbij [medeverdachte 1] erop aandrong dat vlot te doen (‘het heeft haast’). [1] Als [medeverdachte 2] zou liggen te slapen, mocht de tas niet aan diens moeder worden afgegeven, maar moest zij [medeverdachte 2] roepen. [2] De verdachte heeft vervolgens met [medeverdachte 2] afgesproken elkaar te ontmoeten. [3] Ook is gesproken tussen [medeverdachte 1] en de verdachte over waar het geld te storten. [4] Een tapgesprek van 30 december 2019 houdt in dat [medeverdachte 1] om 3:25 uur ’s nachts tegen de verdachte heeft gezegd dat hij ‘geen geluid moet maken voor mama en dat hij alvast moet beginnen met de 1 en 2 centen eruit te halen’, hetgeen de verdachte heeft bevestigd te zullen gaan doen.
In lijn met de inhoud van voormelde tapgesprekken is uit onderzoek gebleken dat op 30 december 2019 kort na elkaar drie contante stortingen zijn gedaan, uitsluitend bestaand uit muntgeld, op de bankrekening van [medeverdachte 2] van € 758,14, € 96,23 en € 15,02 (€ 869,39 in totaal), gevolgd door de contante opname van een bedrag van € 860,00 van die rekening in, naar het hof begrijpt, papiergeld. [5] Ook is uit onderzoek gebleken dat het bij de stortingen door [medeverdachte 2] ging om ruim 1.500 munten. [6] Aan de hand van de informatie over het gewicht per munt, zoals dat is vermeld op de website van de Koninklijke Nederlandse Munt [7] stelt het hof vast dat het gestorte geldbedrag, gelet op de hoeveelheid en het gewicht van iedere munt, in totaal bijna 9,5 kilogram aan muntgeld betrof.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat [medeverdachte 1] hem heeft gevraagd om de tas in de kast achter de overhemden te pakken en deze aan de medeverdachte [medeverdachte 2] te geven, en dat hij de tas met geld ook daadwerkelijk naar de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gebracht. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij en [medeverdachte 1] destijds een slaapkamer deelden, en dat hij niet wist dat [medeverdachte 1] een krantenwijk had.
Bij arresten van heden heeft het hof de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voor – kort gezegd – een gewapende overval op supermarkt [winkel 1] op 28 december 2019 veroordeeld. Daarbij heeft het hof vastgesteld dat het bovengenoemde gestorte geldbedrag een deel van de weggenomen buit betreft en daarmee dus van misdrijf afkomstig is.
Het hof stelt vast dat de verdachte bij de handelingen met het geld – voorhanden hebben in de ouderlijke woning, overdragen aan [medeverdachte 2] en omzetten door [medeverdachte 2] in giraal geld door de storting – bewust en nauw met zijn medeverdachten heeft samengewerkt. Het hof beschouwt de storting van de niet goed hanteerbare 9,5 kilogram muntgeld als een vorm van omzetten in de zin van artikel 420quater Wetboek van Strafrecht, omdat dit geld na deze omzetting niet meer herkenbaar was als de buit van de gewapende overval en omdat dit bedrag na de omzetting praktisch veel gemakkelijker te hanteren en ook weer uit te geven was. De vraag is of de verdachte bij het voorhanden hebben, het overdragen en het omzetten van dit geldbedrag wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft ontkend te hebben geweten dat dit geld van misdrijf afkomstig was. Toereikend bewijs uit andere bron om deze wetenschap te kunnen vaststellen, bevindt zich niet in het dossier, zodat van het ‘weten’ vrijspraak moet volgen en de vraag resteert of hij redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. Die vraag beantwoordt het hof bevestigend. Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd:
  • de haast die bij het wegbrengen van de tas met muntgeld geboden was, die ook blijkt uit het nachtelijke tijdstip waarop de verdachte daarover werd gebeld en waarbij hem werd gevraagd de 1 en 2 centen eruit te halen;
  • het gegeven dat het muntgeld verborgen moest blijven voor de moeder van [medeverdachte 1] en de verdachte en de moeder van [medeverdachte 2];
  • de vreemde hoeveelheid en het totale gewicht van het bedrag in muntgeld en;
  • het feit dat de verdachte ervan op de hoogte was dat zijn broer [medeverdachte 1] zich eerder had bezig gehouden met criminele activiteiten en daarvoor door de kinderrechter was veroordeeld, in samenhang met de mededeling van [medeverdachte 1] over de herkomst van het geld ‘krantenwijk, kerstkaarten’, terwijl het niet anders kan dan dat de verdachte heeft geweten dat [medeverdachte 1] geen krantenwijk had, aangezien zij in die tijd in één huis woonden en daarin een slaapkamer deelden.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van schuldwitwassen van € 869,39 zoals onder 2 tenlastegelegd. In zoverre zal het hof het verweer van de raadsvrouw verwerpen. Het hof zal de verdachte voor het overige tenlastegelegde bedrag vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 28 december 2019 tot en met 30 december 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 869,39 euro, heeft voorhanden gehad en overgedragen en omgezet, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van schuldwitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van twintig uren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring van feit 2 komt – om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe heeft zij gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van schuldwitwassen van een geldbedrag van € 869,39. Het hof rekent de verdachte aan dat hij zich onvoldoende kritisch heeft opgesteld en zonder enig nader onderzoek het geldbedrag in opdracht van zijn broer heeft gebracht naar een derde, [medeverdachte 2]. Daardoor heeft de verdachte eraan meegeholpen dat zijn broer en [medeverdachte 2] over de buit van de door hen gepleegde zeer ernstige strafbare feiten konden blijven beschikken en deze na omzetting van de niet goed hanteerbare en verdachte hoeveelheid muntgeld in giraal tegoed, konden uitgeven.
Het hof houdt in het voordeel van de verdachte rekening met zijn persoonlijke omstandigheden zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht en zoals daarvan blijkt uit een over de verdachte opgemaakte voorlichtingsrapportage van Forensisch Maatwerk van 22 juni 2022. De verdachte, die niet eerder is veroordeeld, werkt fulltime als [baan] bij [bedrijf] en in februari 2023 zal hij verder gaan met zijn hbo-opleiding. Verder acht het hof aannemelijk dat de verdachte zich bij het bewezenverklaarde onder druk gezet heeft gevoeld door zijn broer, waardoor het binnen de dynamiek van hun relatie voor de verdachte verre van gemakkelijk was om zijn broer zijn medewerking te weigeren. Deze veroordeling zou moeten bijdragen aan het begrip bij de verdachte dat hij in zijn eigen leven alles waarvoor hij werkt op het spel zet, als hij zich laat meeslepen in de strafbare bezigheden van zijn broer of anderen. Het hof verwacht dat de verdachte met het ondergaan van dit strafproces, waarin zijn broer en [medeverdachte 2] tot lange gevangenisstraffen zijn veroordeeld voor de gewapende overval, voldoende zicht heeft gekregen op de maatschappelijke afgrond waarin hij kan worden meegesleurd en dat dit hem in de toekomst ervan zal weerhouden bij die afgrond in de buurt te komen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van twintig uren passend en geboden. Het feit is te ernstig om te kunnen volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.700,00 aan immateriële schade. De benadeelde is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.016,03, bestaande uit € 516,03 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade. De benadeelde is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.455,63, bestaande uit € 455,63 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 63 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R. Kuiper en mr. P.C. Kortenhorst, in tegenwoordigheid van
mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 december 2022.
Mr. P.C. Kortenhorst en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Doorgenummerde bladzijde 127 en 128 van het politiedossier.
2.Doorgenummerde bladzijde 128 van het politiedossier.
3.Doorgenummerde bladzijde 131 van het politiedossier.
4.Doorgenummerde bladzijde 129 van het politiedossier.
5.Doorgenummerde bladzijden 145-146 van het politiedossier.
6.Doorgenummerde bladzijde 147 van het politiedossier.
7.Als gewicht per munt is daar vermeld: € 2: 8,5 gram, € 1: 7.5 gram, € 0,50: 7,8 gram, € 0,20: 5,74 gram, € 0,10: 4,1 gram, € 0,05: 3,92 gram (zie: