ECLI:NL:GHAMS:2022:3926

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
23-003600-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van portier van uitgaansgelegenheid met gevolgen voor de verdachte

Op 12 april 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling van de portier van een uitgaansgelegenheid in Amsterdam op 3 april 2019. De verdachte, die ter terechtzitting aanwezig was, heeft verklaard dat hij op het moment van het incident onder invloed was van alcohol en dat hij niet de intentie had om de portier te mishandelen. De portier had de verdachte tegengehouden bij de ingang van de club, waarna er een fysieke confrontatie ontstond. De portier heeft verklaard dat de verdachte hem bij zijn vingers heeft vastgepakt en deze met kracht naar achteren heeft geduwd, wat resulteerde in een gebroken middelvinger. De advocaat-generaal heeft in zijn vordering een taakstraf van 80 uren geëist, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van gebrek aan bewijs. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de primair ten laste gelegde mishandeling, maar wel aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis.

Uitspraak

proces-verbaal terechtzitting
GERECHTSHOF AMSTERDAM
datum arrest 12 april 2022
parketnummer 23-003600-19
datum vonnis eerste aanleg 30 september 2019
parketnummer 13-078927-19
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, enkelvoudige kamer, op 12 april 2022.
Tegenwoordig:
mr. M.J.A. Duker raadsheer,
en mr. P. de Haas griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M. Spruijt, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op vragen van de raadsheer te zijn:
[verdachte]
geboren [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats]
[adres 1]
Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.G.M. Frerix, advocaat te 6711 MN Ede (in Gelderland).
Tevens is ter terechtzitting verschenen als gemachtigde van de benadeelde partij, mr. K. Lans, die verklaart dat zij daartoe een bijzondere en schriftelijke volmacht heeft.
De raadsheer vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De raadsheer wijst erop dat er een eerdere (regie)zitting heeft plaatsgevonden en vangt het onderzoek opnieuw aan.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De verdachte, namens wie hoger beroep is ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. hij zegt dat hij ten onrechte is veroordeeld.
De voorzitter geeft een samenvatting van de inhoud van de volgende bij het hof ingekomen stukken:
Een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 maart 2022,
Drie processen-verbaal, te weten getuigenverklaringen van [benadeelde] , [getuige 1] en [getuige 2] , afgenomen door de raadsheer-commissaris,
Een proces-verbaal ten aanzien van het ontbreken van camerabeelden,
Het proces-verbaal van de regiezitting van 30 november 2020.
Deze stukken worden in het dossier gevoegd.
De
verdachte, door de voorzitter met inachtneming van het bepaalde in de desbetreffende artikelen van het Wetboek van Strafvordering ondervraagd, verklaart – zakelijk weergegeven –:
Ik was met de trein naar Amsterdam. Om 02:00 uur kan je gewoon overal naar binnen. Ik ging toentertijd vaker uit, ook alleen. Ik had thuis in [adres 1] al wat gedronken. Het was niet van te voren mijn planning om naar die club te gaan. Ik kon overal heen. Bij de ingang heb ik geen werknemers gezien. Ik dacht dat ik een vrije in- en uitgang had. [plek 1] is geen discotheek, je kan er een drankje drinken en er is muziek. Ik kan me niet herinneren dat er dranghekken waren. In ieder geval waren ze niet zichtbaar. De weg naar de deur was vrij. Ik heb niet gehoord dat ik werd geroepen. Dat kwam door de muziek die de tent omringde. Ik heb niet om mij heen gekeken. Ik liep gewoon rechtdoor. Totdat ik aan mijn capuchon werd getrokken.
Ik werd door de Turkse meneer en [naam] op de grond gegooid. Ik stond gewoon buiten, ik zag namelijk geen plafond. Ik heb alleen de Turkse meneer beetgepakt. Doordat ik op de grond werd gegooid zat ik in een onderdanige positie. Ik verzette mij niet. Ik ben aan mijn capuchon getrokken en door professionele portiers op de grond gegooid. Ik viel op de grond, op mijn armen en mijn rug. Ik kreeg geen lucht. Ik herinner me dat ik op mijn buik lag, met mijn handen en voeten op mijn rug en met meerdere mensen op mijn rug en dat ik geen lucht kreeg. Ik was aan het tegenstribbelen om lucht te happen.
De getuigenverklaringen zijn tegenstrijdig. [benadeelde] heeft wel degelijk aan mijn capuchon getrokken en niet aan mijn mouw. Ze proberen elkaar te dekken. Hij heeft niet door mijn toedoen letsel aan zijn vinger gekregen.
Wel ben ik daarna nog vaker in Amsterdam geweest. Ik weet niet of ik ook bij de club ben geweest. Daar heb ik geen herinnering aan.
De
raadsvrouwvoegt hieraan toe:
Er zijn geen camerabeelden van het incident. Ik wil benadrukken dat mijn cliënt zich bij de politie op zijn zwijgrecht heeft beroepen en dat hij daarbij heeft gezegd dat de politie naar de camerabeelden moet kijken om te zien wat er is gebeurd.
De
verdachtevervolgt;
Wat ik weet van die tijd is dat ik last had van paniek- en angstaanvallen. Ik vroeg aan de agenten om mijn medicijnen. Ik voelde mij gewoon niet goed. Ik begrijp niet waarom ik ben meegenomen. Ik heb gezegd dat ik onschuldig ben en dat de politie op de beelden moesten kijken. Ik heb slechte ervaringen gehad met de politie. En dat samen met het feit dat ik mijn medicijnen niet kreeg, maakte dat ik geen antwoord heb gegeven op de vragen.
De raadsheer gaat over tot het bespreken van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De
verdachtelegt op vragen van de raadsheer een verklaring af, inhoudende:
Het is slopend om drie jaar lang je onschuld te proberen te bewijzen. De camerabeelden worden niet op gevraagd. Ik ben werkeloos en op zoek naar werk. Ik zou van alles kunnen doen. Momenteel solliciteer ik niet, want ik heb nog steeds last van angst- en paniekaanvallen. Hoewel ik hulp heb gezocht, is er hiervoor nog geen oplossing. Ik leef momenteel van een bijstandsuitkering en ik woon alleen. Overdag ga ik naar familie toe en ik probeer wat aan mijn klachten te doen door te wandelen. Ik heb geprobeerd om te werken, maar als je niet productief bent dan mag je weer vertrekken.
De raadsheer vraagt de verdachte of hij, in het geval van een eventuele strafoplegging, een taakstraf zou kunnen verrichten. De verdachte is wat aarzelend en antwoordt dat hij door zijn angst- en paniekaanvallen vluchtgedrag vertoont. De raadsheer zegt dat daar rekening mee gehouden kan worden.
De raadsheer houdt de verdachte voor dat hij ook van mishandeling in [adres 1] wordt verdacht en dat hij voor de politierechter moet verschijnen ter zake van belediging van agenten.
De raadsvrouw meldt dat haar cliënt voor genoemde mishandeling een strafbeschikking heeft gekregen.
De raadsheer gaat over tot het bespreken van de vordering van de benadeelde partij, de heer [benadeelde] .
De gemachtigde van de benadeelde partij wordt in de gelegenheid gesteld het woord te voeren. Zij doet dit als volgt:
Ik heb vorige week een verhoging van de proceskosten ingestuurd.
Ten aanzien van de geleden schade, deze wordt gehandhaafd en is niet hoger gebleken dan in eerste aanleg gevorderd. Mijn cliënt was een tijd uit de running. Hij heeft met werken zijn handen nodig. Nu is hij weer volledig inzetbaar, maar hij heeft uiteindelijk langer niet kunnen werken dan aanvankelijk in eerste aanleg was begroot. Die hogere schade is niet opgevoerd. Cliënt kan geen medische verklaring overleggen.
De raadsheer houdt voor dat de benadeelde partij als getuige bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard na een week nog pijn te hebben gehad en zonder voor controle bij het ziekenhuis langs te gaan de spalk na vier weken er zelf heeft afgehaald.
De raadsvrouw van de verdachte wijst op een eerdere passage in het betreffende proces-verbaal, waarin de benadeelde partij als getuige is voorgehouden dat er een verdenking van een gebroken middelvinger bestond en waarin hij verklaart dat in het ziekenhuis tegen hem is gezegd dat hij een gebroken middelvinger had maar dat hij ondanks het kennelijke advies daartoe niet meer naar het ziekenhuis is gegaan voor een controle.
De raadsvrouw van de verdachte meldt dat zij de nieuw ingestuurde stukken van de benadeelde partij niet heeft ontvangen.
De griffier stuurt deze ter plekke toe aan de raadsvrouw.
De raadsvrouw vraagt de gemachtigde van de benadeelde partij waarom zij geen toevoeging heeft aangevraagd.
De gemachtigde antwoordt hierop dat het letsel niet ernstig genoeg is voor een toevoeging. Er is geen operatie geweest. Ook heb ik geïnformeerd naar een rechtsbijstandsverzekering van mijn cliënt, maar die heeft hij niet.
De advocaat-generaal voert het woord (in aanvulling op de aan het hof overgelegde notities, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt). Hij doet dit als volgt;
Op hoofdpunten is er door de getuigen consistent verklaard. Het menselijk brein is geen video-opname, maar associatief en constructief van aard. In de regel zitten er daarom verschillen tussen de verklaringen. Ik heb geen twijfel ten aanzien van de verklaring van [naam] (getuige [getuige 1] ), die de aangifte ondersteunt. Er was bij aangever sprake van een avulsiefractuur, dit is geen gebroken vinger. Dit kan niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
De advocaat-generaal leest de vordering voor en legt die aan het hof over.
De raadsvrouw van de verdachte voert het woord tot verdediging. Zij doet dit aan de hand van pleitnotities, die door raadsvrouw aan het hof worden overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
De raadsvrouw voert een bewijsverweer zoals weergegeven in de aantekening van het mondeling gewezen arrest van 12 april 2022.
De raadsvrouw verzoekt – in aanvulling op haar pleitnotities – de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs vrij te spreken en verzoekt om die reden de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Voorts voert zij aan dat, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, artikel 63 Wetboek van Strafrecht aan de orde is en dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn. De raadsvrouw verzoekt bij een eventuele strafoplegging hiermee rekening te houden.
De raadsvrouw van de benadeelde partij – daar naar gevraagd door de voorzitter - voert aanvullend aan dat het letsel van de benadeelde partij heftig is, of de vinger nu wel of niet is gebroken en dat het gevorderde bedrag niet onredelijk hoog is.
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld het woord in repliek te voeren. Hij voert daartoe het volgende aan:
We zijn allemaal op zoek naar de waarheid. Dat is wat anders dan de juridische waarheid. Het gaat hier om waardering en selectie van bewijsmiddelen. Ik ga uit van het hoogst waarschijnlijke scenario en sluit daarmee het door de raadsvrouw geschetste alternatieve scenario uit. Het is van belang dat te benadrukken. Dat mensen zich op een later moment zaken niet meer goed herinneren zijn weliswaar ruisfactoren, maar maken niet dat ik twijfel aan mijn eerdere oordeel.
De raadsvrouw wordt in de gelegenheid gesteld het woord in dupliek te voeren. Zij doet dit als volgt:
Mijn cliënt heeft het recht om uit te laten zoeken wat er is gebeurd. Dat heeft hij gedaan en daarom zitten we hier. Het vertrouwen in de rechterlijke macht is belangrijk. Ik heb een alternatief scenario geschetst ten aanzien van waarom de getuigen hebben verklaard zoals ze hebben verklaard. De advocaat-generaal noemt het ruis. Dat snap ik. Voor mij geven de verklaringen een nare smaak, mede doordat cliënt vanaf het begin nadrukkelijk heeft gezegd dat hij de vinger niet gebogen heeft. Hij is de club uitgezet. Dat cliënt een bijdrage heeft geleverd aan het letsel zou kunnen, het is gebeurd. Maar dat hij zijn werk tijdelijk niet kon uitvoeren komt doordat hij als portier werkt en komt niet door cliënt. Ik heb de opmerking over de camerabeelden gemaakt omdat ik niet begrijp waarom de portier zelf de beelden niet heeft opgevraagd.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij maakt daarvan geen gebruik.
De raadsheer onderbreekt kort de behandeling voor beraad.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit ter openbare terechtzitting.
= = = = = = = = = =
AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken middelvinger (van de linkerhand), heeft toegebracht door, toen en daar, een of meer, vingers (waaronder de middelvinger) van de (linker) hand, vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) in tegengestelde richting (naar en/of in de richting van de bovenzijde van de (linker) hand (rug)) te duwen en/of brengen en/of te houden;
subsidiair
hij op of omstreeks 03 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door, toen en daar, een of meer, vingers (waaronder de middelvinger) van de (linker) hand, vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) in tegengestelde richting (naar en/of in de richting van de bovenzijde van de (linker) hand (rug)) te duwen en/of brengen en/of te houden, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken middelvinger van de (linker) hand, ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bespreking van een gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte ook dient te worden vrijgesproken van de eenvoudige mishandeling. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de portiers niet volgens de regels hebben opgetreden en dat het dossier veel tegenstrijdigheden, althans incompleetheden, bevat en dat op verschillende punten de verklaringen van aangever en de getuigen niet gelijkluidend zijn. Niet is vast komen te staan dat de pijn of het letsel bij de aangever het gevolg is geweest van handelen van de verdachte. Het feit kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden.
Het hof overweegt als volgt.
Dat aangever
zwaarlichamelijk letsel heeft opgelopen kan niet worden bewezen, zodat de verdachte in zoverre van het subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
Het hof stelt kort samengevat het volgende vast. De portier heeft de verdachte bij zijn capuchon gepakt omdat hij ondanks aanroepen niet reageerde en [plek 1] inliep. Zonder dat het beetpakken door de portier kon worden aangemerkt als een wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen, heeft de verdachte zich direct hevig verzet, waarop een collega portier aangever te hulp schoot, de situatie chaotisch werd en de portiers de verdachte mee naar buiten hebben genomen, waar de verdachte eerst op zijn rug is gevallen. Vervolgens heeft de verdachte zich verder verzet en heeft de tenlastegelegde mishandeling plaatsgevonden, waarna de verdachte op zijn buik terecht is gekomen en noodgedwongen onder controle is gehouden, waarop de politie arriveerde.
Hoewel er geen camerabeelden voorhanden zijn, heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van de getuigen, die in grote lijnen op elkaar aansluiten en steun geven aan bovenstaande vaststelling van feiten. Dat op bepaalde details verschillend is verklaard maakt dat niet anders. Ook ziet het hof hierin geen reden om aan te nemen dat door de getuigen verborgen wordt gehouden dat zij de verdachte met te veel geweld zouden hebben aangepakt. Het hof heeft er dan ook geen twijfel over dat de verdachte zonder rechtvaardiging letsel aan aangever heeft toegebracht.
In het voorgaande, alsmede in de te bezigen bewijsmiddelen, ligt de verwerping besloten van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd met het oog op vrijspraak van de eenvoudige mishandeling.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 03 april 2019 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door, toen en daar, vingers, waaronder de middelvinger van de linkerhand, vast te pakken en vast te houden en vervolgens in tegengestelde richting naar en in de richting van de bovenzijde van de linkerhand te duwen en te houden.

Bewijsmiddelen

De in de bewijsmiddelen opgenoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat het subsidiair ten laste gelegde en bewezen geachte feit door verdachte is begaan.

1. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2019068107-1 van 3 april 2019 , in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde bladzijden 3 tot en met 5):

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde verklaring van
aangever [benadeelde] :
“Ik wil aangifte doen van mishandeling. Ik ben werkzaam als portier voor de uitgaansgelegenheid ‘ [plek 1] ’ gevestigd op het [adres 2] . Op woensdag 3 april 2019 omstreeks 01:58 uur stond ik voor de deur te praten met mijn collega portier [getuige 1] , beter bekend als [naam] , links naast de dranghekken die fungeren als gang.
Er kwam een man aanlopen die zonder iets te zeggen langs ons heen liep, de gang in richting de voordeur van [plek 1] . Ik sprak hem aan dat hij niet zomaar door mocht lopen maar daar gaf hij geen gehoor aan en liep door. Een tweede maal riep ik en ook [naam] hem aan, maar ook nu negeerde hij ons. Ik ben achter hem aangelopen en greep hem bij zijn capuchon nog voordat hij de tweede deur kon passeren, die als buffer voor het geluid dient. De man draaide zich om en nam mij direct in een greep. Ik zag en voelde dat hij zijn beide armen onder mijn armen plaatste. Daarbij bracht hij zijn armen onder mijn oksels en duwde hij mij tegen de wand aan tussen de twee deuren in. [naam] schoot mij te hulp en pakte ook de man vast. We zijn met de man naar buiten gegaan, waar de man zijn agressie richting ons verhoogde. Ik zei meerdere malen dat de man rustig moest doen, maar hij draaide door in zijn verzet. Hierdoor zijn wij met z’n drieën ten val gekomen. De man belandde met zijn rug op de grond, op de rand van het trottoir. Eenmaal op de grond schopte en sloeg de man wild om zich heen. Ik wilde de man zijn handen vastpakken om hem te fixeren in afwachting van de politie. Dit mislukte en de man kreeg vier vingers van mijn linkerhand te pakken. Ik zag en voelde dat hij mijn vingers omhoog richting de bovenzijde van mijn hand duwde, hij boog de vingers dus met grote kracht de verkeerde kant op. Ik voelde hierdoor een hevige pijnscheut door mijn hand gaan en hoorde en voelde hierbij iets kraken in mijn linker middelvinger. Ik kon mijn vinger ook niet meer bewegen. Het duurde lang voordat ik mijn vingers los kon krijgen en ik voelde dat de man continu veel kracht bleef zetten op mijn vingers. Uiteindelijk lukte het mij om drie vingers los te krijgen, maar hij bleef grip houden op mijn middelvinger die hij steeds verder naar achteren probeerde te bewegen. Met hulp van twee collega’s is het uiteindelijk gelukt om mijn middelvinger los te krijgen. Ik ben nadat de politie de man had overgenomen naar het ziekenhuis gegaan ter controle van mijn hand.”

2. Een geschrift, van 3 april 2019 betreffende [benadeelde] , opgemaakt door [arts] (doorgenummerde bladzijden 6 tot en met 7):

Dit geschrift houdt in een letselverklaring van de SEH arts [arts] , voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Datum aangemaakt: 3-4-2019 03:36
Lichamelijk onderzoek:
Alert, helder.
Enigszins zwelling rond PIP dig 3.
Flexie in PIP pijnlijk niet beperkt.
Drukpijn PIP.
Aanvullend onderzoek:
X-hand links: verdenking avulsie fractuur volaire zijde basis midfalanx dig 3
Conclusie:
26 jarige patiënt presenteert zich met een avulsie fractuur volaire zijde basis midfalanx dig 3.”

3. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2019068107-4 van 3 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde bladzijde 8):

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige [getuige 1] :
“Ik ben werkzaam als portier bij ‘ [plek 1] ’. Ik zag dat er een persoon de club in wilde zonder gefouilleerd te worden. Daarna werd hij tegengehouden door mijn collega. Ik zag dat hij niet meewerkte. Daarna werd hij vastgepakt en uit de club gezet. Ik zag toen dat die man de hand pakte van mijn collega en daar aan trok met veel kracht.”

4. Een proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1300-2019068107-2 van 3 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde bladzijden 13-14)

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisanten:
“Wij kregen op 3 april 2019 omstreeks 02:00 uur een melding dat beveiligers bij [plek 1] een man verdachten van mishandeling. Ter plaatse zagen wij [verdachte] , op de grond liggen. Wij zagen dat er drie beveiligers op [verdachte] zaten en [verdachte] onder controle hielden.”
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.

5. Een proces-verbaal van 20 december 2021 betreffende een verhoor van de getuige [getuige 2] door de raadsheer-commissaris.

Dit proces-verbaal houdt als verklaring van de getuige het volgende in:
“Het klopt dat ik op 3 april 2019 werkzaam was als portier bij [plek 2] (
het hof begrijpt: nabij [plek 1]). Toen ik buiten de deur stond kwamen [benadeelde] en [naam] door de gang met de jongen naar buiten. Ik ben gaan helpen. De jongen was heel sterk en verzette zich. Ik kan mij nog herinneren dat de verdachte op de grond voorover boog en dat ik [benadeelde] over zijn vinger hoorde roepen. Na afloop heb ik de vinger van [benadeelde] gezien, die was erg dik. Hij kon zijn hand niet goed bewegen en zei dat hij pijn had.”

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte na bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde (eenvoudige mishandeling) veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die in verzekering is doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij € 600,- aan immateriële schade wordt toegewezen, alsmede de kosten voor de rechtsbijstand (conform het liquidatietarief), vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet de persoon. Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft veel te heftig gereageerd toen aangever [benadeelde] hem tegenhield omdat hij zonder omkijken [plek 1] binnenliep. De verdachte heeft daarmee opzettelijk een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde] , die aan het werk was als portier. Daarbij heeft [benadeelde] dusdanig letsel aan zijn vinger opgelopen, dat hij een periode na het gebeuren zijn werkzaamheden niet of niet naar behoren heeft kunnen uitvoeren. Dit rekent het hof de verdachte aan.
Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van een schending van het recht op berechting binnen een redelijke termijn. De onderzoekswensen van de verdediging zijn hier mede aanleiding geweest voor het feit dat de behandeling van het hoger beroep meer dan twee jaar op zich heeft laten wachten. Dat laat onverlet dat het aanzienlijke tijdsverloop wel enige matigende invloed heeft op de hoogte van de straf.
Alles afwegende acht het hof weliswaar de gevorderde straf te hoog, maar de reeds door de politierechter opgelegde taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3872,- (waarvan € 1.100,- aan immateriële schade en € 2.772,- aan materiële schade).
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.372,- (waarvan € 600,- aan immateriële schade en (€ 2.772,- aan materiële schade).
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, waarbij de immateriële schade wordt vastgesteld op een bedrag van €400,-.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van materiële schade overweegt het hof dat mede door de overgelegde verklaring van de werkgever voldoende is vast komen te staan dat aangever gedurende enige tijd niet heeft kunnen werken en aldus schade heeft geleden, maar dat twijfel is gerezen of hij daadwerkelijk gedurende de gehele gestelde periode niet heeft gewerkt of kunnen werken, eventueel ook voor andere werkgevers. Om die reden schat het hof de materiële schade op een bedrag van €1200,-.
Verdachte is tot vergoeding van deze schadebedragen gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen. Voor het overige zal het hof de vordering tot vergoeding van immateriële schade afwijzen en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de materiële schade.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.600,00 (duizend zeshonderd euro) bestaande uit € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op totaal € 2322,18 (tweeduizenddriehonderdtweeëntwintig euro en 18 cent), te weten € 800,- voor de procedure in eerste aanleg en € 1522,18 voor de procedure in hoger beroep.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.600,00 (duizend zeshonderd euro) bestaande uit € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 26 (zesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 april 2019.
De voorzitter geeft aan verdachte kennis dat hij binnen 14 dagen beroep in cassatie kan instellen tegen dit arrest en maakt hem opmerkzaam op zijn recht om ter terechtzitting van dat recht afstand te doen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.