ECLI:NL:GHAMS:2022:3945

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
23-002343-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling van levensgezel met gebaksvorkje

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor mishandeling. De verdachte, geboren in 1970, heeft zijn levensgezel op 12 augustus 2020 te Amstelveen met een gebaksvorkje in haar been gestoken. De zaak werd behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2022. De verdachte was niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. R.T. Laigsingh, voerde aan dat de dagvaarding nietig was omdat deze niet naar het juiste adres was verzonden. De advocaat-generaal, mr. M.R. Witteveen, betwistte dit en stelde dat de dagvaarding geldig was. Het hof oordeelde dat de dagvaarding niet nietig was, maar dat de zaak wel had moeten worden aangehouden. De advocaat-generaal vorderde een taakstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis. De raadsman pleitte voor vrijspraak, stellende dat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van letsel of pijn. Het hof oordeelde dat de mishandeling wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de verklaring van de verdachte en de verwondingen van het slachtoffer. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde de verdachte een taakstraf op van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis.

Uitspraak

proces-verbaal terechtzitting
GERECHTSHOF AMSTERDAM
datum arrest parketnummer
datum vonnis eerste aanleg parketnummer
18 maart 2022
23-002343-21
23 december 2020
13-205923-20
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, enkelvoudige kamer, op
18 maart 2022.
Tegenwoordig: mr. D. Radder en mr. J. Mens
raadsheer, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.R. Witteveen, advocaat-generaal. De raadsheer doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, opgeroepen als:
[verdachte]
geboren [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats]
[adres], is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. R.T. Laigsingh, advocaat te Amsterdam, die desgevraagd verklaart dat de verdachte op de hoogte is van de zitting, maar andere afspraken heeft, en hij door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen.
De raadsman vraagt het woord, krijgt het woord en voert als preliminair verweer:
Mijn cliënt is bij verstek veroordeeld en hij was niet op de hoogte van de zaak. Wij stellen ons op het standpunt dat de inleidende dagvaarding nietig is, nu niet is voldaan aan de vereisten uit artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Mijn cliënt had ten tijde van de zitting in eerste aanleg geen GBA-adres en dus had de dagvaarding verzonden moeten worden naar het door hem tijdens het verhoor opgegeven adres. Nu dit is nagelaten, dient de dagvaarding conform de voorschriften van de artikelen 588 en 588a Sv nietig verklaard te worden en dient de zaak terugverwezen te worden naar eerste aanleg, zodat mijn cliënt twee feitelijke instanties heeft die zijn zaak kunnen beoordelen.
De advocaat-generaal reageert:
Ik heb de aktes voor mij en ik zie dat op het inschrijvingsadres van de verdachte is uitgereikt aan een huisgenoot. Nu geen afschrift naar het opgegeven adres is verzonden, had de zaak aangehouden moeten worden maar er is geen sprake van een nietige dagvaarding.
De raadsheer deelt als beslissing mede dat de dagvaarding in eerste aanleg niet nietig is, de dagvaarding is in overeenstemming met artikel 36g Sv aan de verdachte toegezonden. De zaak had wel door de politierechter aangehouden moeten worden zodat de oproeping had kunnen worden toegezonden aan het bij het eerste verhoor door de verdachte opgegeven adres. De verdachte had echter vandaag kunnen verschijnen om zijn verhaal te doen, maar heeft ervoor gekozen daarvan af te zien. De raadsheer ziet onvoldoende aanleiding de zaak terug te wijzen en deze zal dan ook vandaag inhoudelijk behandeld worden.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De raadsman van de verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren van zijn cliënt tegen het vonnis op te geven. Hij zegt dat zijn cliënt vindt dat hij ten onrechte is veroordeeld.
De raadsheer geeft een samenvatting van de inhoud van de stukken van de zaak, waaronder ook de foto op pagina 7 van het dossier.
Hij deelt mede:
Op pagina 7 is een foto van het been van het slachtoffer zichtbaar. De verwonding door het vorkje is zichtbaar, het ziet er niet fijn uit en het is te zien dat de verwonding behoorlijk gebloed heeft.
De raadsman deelt mede dat zijn cliënt nog steeds een relatie heeft met slachtoffer en dat hij geen behoefte heeft aan het nader voorhouden van stukken in het dossier. De advocaat-generaal sluit zich hierbij aan.
In verband met de persoonlijke omstandigheden houdt de raadsheer een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 maart 2022 voor en deelt mede dat de verdachte niet eerder ter zake partnermishandeling is veroordeeld.
De raadsman brengt ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte het volgende naar voren:
Mijn cliënt is enige tijd dakloos geweest. Hij heeft geen verblijfsvergunning, maar hij blijkt ook niet uitzetbaar te zijn. Hij is momenteel nog wel drukdoende om alsnog een verblijfsvergunning te verkrijgen. Het betreft een ongedocumenteerde man die letterlijk bezig is om te overleven op straat. Soms is er geen plek in de opvang en is hij genoodzaakt om ook 's nachts op straat te slapen. Hij heeft het erg zwaar. Dat is ook een reden waarom hij vandaag hier niet op de zitting is. De woning waar het voorval heeft plaatsgevonden, was de woning van zijn vriendin. Zij is inmiddels haar woning kwijtgeraakt.
De advocaat-generaal voert het woord als volgt:
De mishandeling van een levensgezel kan wettig en overtuigend bewezenverklaard worden. De verdachte heeft tot tweemaal toe een bekennende verklaring afgelegd. De context waarin het feit is gebeurd, is duidelijk. Het betreft een buitengewoon vervelend feit en steken met een vork is een serieus feit.
Gelet op de ernst van het feit en het justitiële verleden van de verdachte, waaronder ook de recente straffen die aan de verdachte zijn opgelegd, zal ik het hof vragen om een taakstraf op te leggen. Ik vorder een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De raadsman voert het woord tot verdediging als volgt:
Ik verzoek het hof mijn cliënt vrij te spreken omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van mishandeling. Voor de bewezenverklaring van mishandeling moet vastgesteld kunnen worden dat sprake is van pijn of letsel. Dit volgt niet uit het dossier. De raadsheer hield net een foto voor, maar op basis daarvan kan onvoldoende worden vastgesteld dat de vriendin van mijn
cliënt pijn had, temeer zij er zelf niet over heeft verklaard. Ook is er geen medische verklaring in het dossier, waardoor niet kan worden vastgesteld wat voor letsel er was en hoe diep mijn cliënt heeft gestoken.
Mocht het hof toch tot een bewezenverklaring komen, verzoek ik het hof om te volstaan met de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafvordering. Er is sprake van tijdsverloop en vastgesteld kan worden dat mijn cliënt en zijn vriendin nog samen zijn. Zij waren toen levensgezel omdat ze samenwoonden. Wat er nu precies heeft plaatsgevonden, kunnen wij niet vaststellen op basis van de stukken in het dossier. Mijn cliënt heeft weliswaar een justitieel verleden, maar hij is niet eerder met politie of justitie in aanraking gekomen ter zake mishandeling. Hij is dus een first offender.
De advocaat-generaal voert het woord in repliek als volgt:
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat er een wond was en dat het slachtoffer gebloed heeft. Dit is voldoende om te spreken van mishandeling. Bovendien behoeft het geen nader uitleg dat het steken van een vork in iemands been pijn oplevert. Dit is een feit van algemene bekendheid.
De raadsman voert het woord in dupliek als volgt:
De advocaat-generaal zegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat als iemand een vork in het been gestoken krijgt, dit pijn oplevert. Naar mijn mening is dat niet zo. Voor het overige persisteer ik.
Aan de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken namens zijn cliënt. Hij maakt van deze gelegenheid geen gebruik.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee terstond mondeling arrest te zullen wijzen. De raadsheer spreekt het arrest uit ter openbare terechtzitting.
AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 12 augustus 2020 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, althans zijn (ex-)vriendin, [slachtoffer], heeft mishandeld door haar eenmaal te steken/prikken met een (gebaks)vorkje.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewiisoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is van pijn of letsel. Bij die stand van zaken wordt niet voldaan aan de vereisten voor de bewezenverklaring van mishandeling en dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft zelfbeschreven hoe hij met het gebaksvorkje in het been van het slachtoffer heeft gestoken. Dit is door het slachtoffer zelf ook bevestigd. Bij het voorhouden van de stukken van het dossier is reeds de foto besproken waarop de verwonding van het slachtoffer te zien is. Het hof constateert dat de wond behoorlijk gebloed heeft. Dit komt overeen met de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij na het steken bloed zag en de bevindingen van de verbalisanten dat zij bloed zagen. Op basis daarvan kan worden vastgesteld dat het slachtoffer letsel heeft opgelopen.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen en het hof komt tot een wettig en overtuigend bewezenverklaring van partnermishandeling.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij, op 12 augustus 2020 te Amstelveen, zijn levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door haar te steken met een gebaksvorkje.

Bewijsmiddelen

De in de bewijsmiddelen opgenoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat het ten laste gelegde en bewezen geachte feit door verdachte is begaan.
1.
Een proces-verbaal van bevindingen van 12 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pagina's 3 en 4.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van voornoemde verbalisanten of van één van hen:
Op 12 augustus 2020 kregen wij de melding dat een man op straat tegen meldster heeft gezegd dat hij zijn vriendin zou hebben gestoken. Ter plaatse gekomen spreken wij de man aan. Dit bleek te zijn: [verdachte], geboren [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats], [geboorteland].
[verdachte] verklaarde: ik heb mijn vriendin gestoken met een vork. Ik was boos op haar. Ik zag ook bloed. Ze is thuis. De meldster zei dat [verdachte] het had over het adres: [adres].
2.
Een proces-verbaal van bevindingen van 12 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], doorgenummerde pagina's 5 en 6.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van voornoemde verbalisanten of van één van hen:
Naar aanleiding van een melding over een neergestoken vrouw, zijn wij naar de woning op het adres [adres] gegaan. De deur werd geopend door [slachtoffer]. [slachtoffer] verklaarde: [verdachte] (verbalisant 14121: voornaam verdachte [verdachte]) en ik hebben ruzie gehad en hij heeft met een gebaksvorkje in mijn been gestoken. Hij is op straat hulp gaan vragen.
Opmerking verbalisant: [slachtoffer] toont ons haar bovenbeen met daarop twee kleine bloedende wondjes naast elkaar.
3.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], doorgenummerde pagina's 8 tot en met 12.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de
verdachte:
Ik was op 12 augustus 2020 in de woning van mijn vriendin, [slachtoffer]. Ik woon daar samen met haar. Wij hebben al bijna negen jaar een relatie. Ik heb met dat gebaksvorkje in haar been geprikt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet de persoon en de draagkracht van de verdachte.
De verdachte heeft zijn levensgezel mishandeld door haar met een gebaksvorkje in haar been te steken. Het slachtoffer heeft daardoor een verwonding opgelopen op haar been. Dit voorval vond plaats in de gezamenlijke woning. In de eigen woning zou iedereen zich juist veilig moeten kunnen voelen. De verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 maart 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van uiteenlopende delicten, waaronder ook voor een delict met een geweldscomponent. Het hof weegt dit in nadeel van de verdachte mee.
In strafmatigende zin heeft het hof meegewogen dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting zijn toegelicht. Alles afwegende en rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht zal het hof overgaan tot de oplegging van een taakstraf van na te melden duur.
Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met de toepassing van het bepaalde uit artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en of een geheel voorwaardelijk straf, zoals door de verdediging is verzocht.

Toepasseliike wetteliike voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 63,300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig)dagen
hechtenis.
De raadsheer geeft aan de raadsman kennis dat de verdachte binnen 14 dagen beroep in cassatie kan instellen tegen dit arrest.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en bij afwezigheid van de griffier uitsluitend door de raadsheer is ondertekend.