ECLI:NL:GHAMS:2022:400

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
200.300.111/01 en 200.300.111/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en huurrecht van de echtelijke woning in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Amsterdam inzake de echtscheiding tussen een man en een vrouw, alsook de toewijzing van het huurrecht van de echtelijke woning. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 13 september 2021 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 11 augustus 2021, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de vrouw als huurster van de woning werd aangewezen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 10 november 2021 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2022 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

De man en de vrouw zijn in 2019 in Amsterdam gehuwd. De vrouw heeft de Nederlandse en mogelijk de Marokkaanse nationaliteit, terwijl de man de Hongaarse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft in eerste aanleg de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de vrouw huurster van de woning zal zijn. De man verzoekt het hof de beschikking te vernietigen en hem als huurder aan te wijzen, terwijl de vrouw verzoekt de beschikking te bekrachtigen.

Het hof overweegt dat de man geen inhoudelijke grief heeft gericht tegen de echtscheiding zelf, maar dat zijn bezwaren vooral betrekking hebben op het huurrecht. Het hof stelt vast dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en bekrachtigt de echtscheiding. Wat betreft het huurrecht oordeelt het hof dat de man meer belang heeft bij het huurrecht van de woning, gezien zijn afhankelijkheid van de woning en zijn financiële situatie. Het hof vernietigt de beslissing van de rechtbank over het huurrecht en kent het huurrecht toe aan de man, met ingang van de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. Het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de beschikking wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.300.111/01 en 200.300.111/02
zaaknummer rechtbank: C/13/701749 / FA RK 21-3027
beschikking van de meervoudige kamer van 15 februari 2022 inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verzoeker in het incident (schorsing),
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. K.R. Lieuw On te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verweerster in het incident (schorsing),
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. el Aqde te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 11 augustus 2021 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 13 september 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 11 augustus 2021 (zaaknummer 200.300.111/01). Hij verzoekt tevens de werking van die beschikking te schorsen (zaaknummer 200.300.111/02).
2.2
De vrouw heeft op 10 november 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 7 januari 2022 met bijlagen, ingekomen op 10 januari 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 10 januari 2022 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 14 januari 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 2019 in Amsterdam.
Blijkens het uittreksel uit de Basisregistratie Personen heeft de vrouw de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft in eerste aanleg gesteld dat zij daarnaast ook de Marokkaanse nationaliteit heeft. De man heeft de Hongaarse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de vrouw de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] , [postcode] [plaats A] (hierna te noemen: de woning), met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De beslissing met betrekking tot het huurrecht van de woning is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De man heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd.
4.2
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel haar deze te ontzeggen als zijnde ongegrond en niet bewezen en te bepalen dat de man huurder zal zijn van de woning met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Tevens verzoekt de man de werking van die beschikking te schorsen.
De man verzoekt de proceskosten te compenseren.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans al hetgeen door de man is verzocht, en in het bijzonder ook het verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking, af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep, het een en ander uitvoerbaar bij voorraad.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.300.111/01:
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Tussen partijen staat niet ter discussie het oordeel van de rechtbank in de bestreden beschikking dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de verzochte echtscheiding en de toekenning van het huurrecht als nevenvoorziening. Dat oordeel is juist en daarom zal ook het hof dat als uitgangspunt nemen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat het Nederlandse recht van toepassing is. Ook dat is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Echtscheiding
5.2
De man heeft geen inhoudelijke grief gericht tegen de echtscheiding. De grief tegen de echtscheiding hangt samen met het feit dat het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw is toegewezen en de man er belang bij heeft dat de beschikking niet wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zolang niet ten principale is geoordeeld over het huurrecht.
5.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn grief tegen de echtscheiding, omdat de man zonder enige motivering tracht te bewerkstelligen dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beslissing met betrekking tot het huurrecht haar kracht wordt onthouden teneinde aldus te bereiken dat hij de echtelijke woning kan blijven gebruiken.
5.4
Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten wordt uitgesproken indien het huwelijk duurzaam is ontwricht. Vaststaat dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt daarom bekrachtigen.
Huurrecht echtelijke woning
5.5
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering juncto artikel 7:266 lid 5 BW op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn.
5.6
De man betoogt dat hij meer belang heeft bij het huurrecht dan de vrouw. Hij voert daartoe aan dat hij de waarborgsom en de eerste huurtermijn evenals de administratiekosten voor de huurwoning heeft betaald. Vervolgens is de man steeds en bij voortduring de maandelijkse huur blijven voldoen. Oorspronkelijk voldeed hij de huur rechtstreeks aan de woningstichting Rochdale. Maar tussen juni en september 2020 deelde de vrouw mede dat de huur via haar betaald diende te worden. Vanaf dat moment betaalt de man de huur via de rekening van de vrouw. De vrouw is in maart 2020 vertrokken uit de echtelijke woning en in juni 2020 in de woning teruggekomen, om vervolgens in september 2020 weer uit de woning te vertrekken. Inmiddels woont de vrouw al een jaar niet meer in de echtelijke woning en haar broers hebben er nooit gewoond. De man is van de woning afhankelijk, omdat hij geen familie in Nederland heeft waar hij zou kunnen intrekken en zijn maandelijkse inkomen volstrekt niet toereikend is om op de vrije markt een woning te huren. De vrouw heeft veel familie in Nederland, getuige ook het feit dat de vrouw tot tweemaal toe uit de echtelijke woning is vertrokken. De man werkt in [plaats A] als chef-kok en hij verricht zijn werkzaamheden vaak in de nachtdienst. Hij heeft er belang bij woonachtig te zijn binnen een afzienbare afstand van zijn werk.
5.7
De vrouw stelt dat zij meer recht en belang dan de man heeft bij toewijzing van het huurrecht aan haar. Zij betwist dat zij de woning heeft verlaten en dat zij vrienden of familie heeft waar zij kan verblijven. De vrouw werkt naast haar opleiding. Het is juist de vrouw die het grootste deel van het inkomen heeft verdiend en nog steeds verdient en daarmee de grootste bijdrage levert aan de maandelijkse vaste lasten. De vrouw betaalt sinds juli 2020 de vaste lasten. Voor zover de vrouw bekend heeft de man geen werk. De man heeft - in tegenstelling tot de vrouw - wel degelijk een uitgebreid netwerk aan vrienden en kennissen in Nederland waar hij op kan terugvallen en regelmatig blijft logeren. De vrouw stelt dat de man niet in staat is om de huurwoning op te brengen. De vrouw heeft twee broers die vanaf het moment dat partijen de woning hebben verkregen bij haar inwonen en meebetalen aan de huur. Zij stelt dat zij op dit moment nog steeds met haar broers en de man in de woning verblijft.
5.8
Het hof overweegt als volgt. Voor de toewijzing van het huurrecht van de voormalige echtelijke woning aan één van partijen dient door het hof een afweging van de belangen van partijen te worden gemaakt. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van partijen over wie op dit moment in de woning verblijft, is niet duidelijk geworden of de man op dit moment alleen in de woning woont of dat de vrouw en haar broers eveneens in de woning verblijven. Wat daar ook van zij, het hof is na een afweging van de belangen van partijen van oordeel dat het belang van de man bij toedeling van het huurrecht zwaarder weegt dan het belang van de vrouw daarbij.
Doorslaggevend is naar het oordeel van het hof het feit dat de vrouw samen met haar broers wil blijven wonen en daardoor een betere uitgangspositie heeft op de woningmarkt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat zij tot dan toe naast haar studie in staat is geweest inkomen te verwerven en dat haar broers ook een goede baan hebben. Zij hebben volgens de vrouw ook altijd aan haar € 500,- per maand betaald vanwege de inwoning. Samen met haar broers heeft de vrouw dan ook meer financiële mogelijkheden om een andere huurwoning te vinden dan alleen de man. Hoewel tussen partijen in geschil is of de man op dit moment werk heeft, heeft hij door middel van zijn bankafschriften voldoende aangetoond dat hij wel steeds, ook recent, in staat was en is de huurlasten van de woning op te brengen. Dat de vrouw naar zeggen een deel van dat geld heeft gebruikt om een schuld aan de oom van de vrouw in verband met de kosten van de bruiloft af te lossen, doet daaraan niet af. Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing over het huurrecht van de woning vernietigen en het huurrecht van de woning aan de man toekennen met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het hof zal deze beslissing ambtshalve - om te voorkomen dat de beslissing in eerste aanleg over het huurrecht alsnog ten uitvoer zal worden gelegd - uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
In de zaak met zaaknummer 200.300.111/02:
5.9
De man verzoekt de werking van de bestreden beschikking te schorsen totdat in hoger beroep is beslist.
5.1
Nu dit verzoek ertoe strekt dat de beslissing over het huurrecht in eerste aanleg niet ten uitvoer wordt gelegd zolang over het huurrecht door het hof nog geen beslissing is gegeven, en in deze beschikking over het huurrecht een beslissing wordt genomen die bovendien uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard, heeft de man bij zijn verzoek geen belang. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
5.11
In familiezaken is het gebruikelijk dat proceskosten worden gecompenseerd. Het hof ziet geen reden hiervan af te wijken en het verzoek van de vrouw om de man in de proceskosten te veroordelen, toe te wijzen.
5.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.300.111/01:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover het de beslissing over het huurrecht betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning, gelegen aan het [adres] te [postcode] [plaats A] , met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart de beschikking met betrekking tot het huurrecht van de woning uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
in de zaak met zaaknummer 200.300.111/02:
wijst het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking af;
in beide zaken:
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 15 februari 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.