ECLI:NL:GHAMS:2022:495

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
23-004586-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens intrekking van grieven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 december 2019. De betrokkene, geboren in 1968, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met een verbod, diefstal in vereniging door middel van verbreking, en het medeplegen van het opzettelijk verijdelen van een veiligheidsmaatregel ten opzichte van een elektriciteitsnetwerk. De politierechter had de betrokkene een verplichting opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 186.495,20, en een bedrag van € 50.000,-.

Tijdens de zitting van 4 februari 2022 heeft het hof vastgesteld dat de betrokkene zijn grieven tegen het vonnis niet langer handhaaft. Dit werd bevestigd door de raadsvrouw van de betrokkene, die per email op 20 december 2021 had medegedeeld dat de bezwaren niet langer werden gehandhaafd. Gezien deze intrekking van de grieven heeft het hof geoordeeld dat er geen rechtens te respecteren belang meer is dat een onderzoek van de zaak rechtvaardigt.

Daarom heeft het hof de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij mr. D. Radder niet in staat was het arrest mede te ondertekenen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A.S. de Bruin, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004586-19
datum uitspraak: 4 februari 2022
TEGENSPRAAK (Art 279 Sv)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 december 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13698857-15 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 186.495,20.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 december 2019
veroordeeld ter zake van -kort gezegd- opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B gegeven verbod, diefstal in vereniging door middel van verbreking en het medeplegen van het opzettelijk verijdelen van een ten opzichte van een elektriciteitsnetwerk genomen veiligheidsmaatregel, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 17 december 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 50.000,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de betrokkene in het hoger beroep

De zaak is eerder in hoger beroep aan de orde gekomen op de zitting van 8 september 2021.
Per email-bericht van 20 december 2021 heeft de raadsvrouw medegedeeld dat de betrokkene zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer handhaaft. Ter terechtzitting in hoger beroep van heden heeft de raadsvrouw het hof verzocht de betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. Nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak zal de betrokkene, gehoord de advocaat-generaal, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. D. Radder en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 februari 2022.
Mr. D. Radder is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.