ECLI:NL:GHAMS:2022:496

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
23-000942-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake oplichting en witwassen via WhatsApp

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van oplichting en partieel van witwassen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van twee slachtoffers door zich voor te doen als hun familielid via WhatsApp en hen te bewegen tot het overmaken van geldbedragen. De verdachte heeft de ontvangen bedragen contant opgenomen, wat ook tot de beschuldiging van witwassen leidde. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast zijn schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die voortvloeien uit de bewezenverklaarde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000942-21
datum uitspraak: 18 februari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-002735-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van de aan hem onder 2 ten laste gelegde oplichting. Voorts is hij partieel vrijgesproken van het aan hem onder 4 ten laste gelegde witwassen, te weten voor zover dit betreft het witwassen van de opbrengst van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 13 januari 2019 tot en met 21 januari 2019 te Heerhugowaard, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meerdere geldbedragen (2249,65 euro en/of 1759,75 en/of 2974,50 en/of 1500), door:
- een of meerdere rekeningen te openen bij Bunq-bank, en/of
- middels een mobiel telefoonnummer via WhatsApp contact op te nemen met voornoemde [benadeelde 1] en zich daarbij voor te doen als de zus van voornoemde [benadeelde 1] , en/of
- voornoemde [benadeelde 1] te vragen om (met spoed) één of meerdere openstaande bedragen over te maken en/of
- ( kort) nadat voornoemde [benadeelde 1] de bedragen had overgemaakt de geldbedragen te pinnen;
3.
hij in of omstreeks de periode 13 januari 2019 tot en met 21 januari 2019 te Middenbeemster, gemeente Beemster, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meerdere geldbedragen (665,45 euro en/of 534,95 euro en/of 733,40 euro en/of 1.422,50 euro), door:
- een of meerdere rekeningen te openen bij Bunq-bank, en/of
- middels een mobiel telefoonnummer via WhatsApp contact op te nemen met voornoemde [benadeelde 2] en zich daarbij voor te doen als de moeder van voornoemde [benadeelde 2] , en/of
- voornoemde [benadeelde 2] te vragen om (met spoed) één of meerdere openstaande bedragen over te maken en/of
- ( kort) nadat voornoemde [benadeelde 2] de bedragen had overgemaakt de geldbedragen te pinnen;
4.
hij in of omstreeks de periode 13 januari 2019 tot en met 21 januari 2019, te Apeldoorn en/of Nijmegen en/of Deventer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, telkens een of meerdere geldbedragen, te weten:
een geldbedrag, (ongeveer 3.356,30 euro toebehorende aan [benadeelde 2] ) en/of
een geldbedrag, (ongeveer 8483,90 euro toebehorende aan [benadeelde 1] )
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of verborgen en/of verhuld en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij telkens wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit van het aan de verdachte onder 1 en 3 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte in de ten laste gelegde periode drugsverslaafd was. Hij bracht toen veel tijd door in het park samen met de medeverdachte [medeverdachte] , waar zij door derden zijn benaderd met de vraag of zij een bankrekening wilden openen tegen een vergoeding. De verdachte en [medeverdachte] hebben hiermee ingestemd. Zij hebben een bankrekening geopend en de bankpassen afgegeven aan deze derden en kregen hiervoor ieder € 150,-. De verdachte heeft geen geld opgenomen van deze bankrekening en wist niet waar de rekening voor gebruikt zou worden. De verdachte heeft dan ook niks te maken gehad met het sturen van de frauduleuze betaalverzoeken.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 23 januari 2019 heeft mevrouw [benadeelde 1] aangifte gedaan van oplichting. Zij is op 18 januari 2019 benaderd via Whatsapp door een persoon met een onbekend nummer en die zich voordeed als haar zus. Deze persoon geeft aan geld nodig te hebben en stuurt [benadeelde 1] links met betaalverzoeken. De vervolgens door [benadeelde 1] overgemaakte geldbedragen worden ontvangen op bankrekeningen op naam van de verdachte en op naam van [medeverdachte] .
Op 22 januari 2019 heeft mevrouw [benadeelde 2] van een soortgelijk voorval aangifte gedaan. Zij is eveneens door een persoon die zich voordeed als haar moeder bewogen tot het overmaken van meerdere geldbedragen door middel van betaalverzoeken. Deze geldbedragen zijn ontvangen op een bankrekening op naam van de verdachte. De geldbedragen van beide aangeefsters die zijn ontvangen op de bankrekeningen van de verdachte zijn vervolgens contant opgenomen.
Ten aanzien van feit 1 en feit 3 overweegt het hof als volgt.
De voornoemde bankrekeningen op naam van de verdachte zijn geopend door een persoon die zich bij de bank heeft gelegitimeerd als de verdachte. De persoon op de aanmeldvideo’s die door de aanvrager van de betreffende rekeningen zijn geüpload, is door de verbalisant [verbalisant] als de verdachte herkend. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat hij degene was die de bankrekeningen heeft geopend.
De, pas ter terechtzitting in hoger beroep voor het eerst afgelegde, verklaring van de verdachte dat hij in verband met zijn drugsverslaving deze bankrekeningen voor derden, die hij in een park heeft ontmoet, heeft geopend tegen een vergoeding is niet concreet gemaakt en onderbouwd. Zo heeft de verdachte niet verklaard wie die derden waren, hoe zij contact met hem onderhielden en hoe een en ander verder concreet in zijn werk is gegaan. Ook overigens is er geen enkel aanknopingspunt voor deze stellingen van de verdachte te vinden. De medeverdachte [medeverdachte] heeft niets verklaard over de betrokkenheid van derden en de verdachte heeft – in tegenstelling tot zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep tijdens zijn verhoor door de politie verklaard niet verslaafd te zijn. Op overige vragen heeft hij zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen. Dit maakt dat het hof de als alternatief scenario gepresenteerde verklaring van de verdachte als hoogst onaannemelijk terzijde schuift.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat het de verdachte is geweest die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft bewogen tot afgifte van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen. Aldus is het onder 1 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4 overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de twee ten laste gelegde geldbedragen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 januari 2019 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam, [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van meerdere geldbedragen: 2.249,65 euro en 1.759,75 euro en 2.974,50 en 1.500 euro, door: een of meerdere rekeningen te openen bij Bunq-bank, en middels een mobiel telefoonnummer via WhatsApp contact op te nemen met voornoemde [benadeelde 1] en zich daarbij voor te doen als de zus van voornoemde [benadeelde 1] , en voornoemde [benadeelde 1] te vragen om één of meerdere openstaande bedragen over te maken en nadat voornoemde [benadeelde 1] de bedragen had overgemaakt de geldbedragen te pinnen;
3.
hij op 15 januari 2019 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van meerdere geldbedragen: 665,45 euro en 534,95 euro en 733,40 euro en 1.422,50 euro, door: een of meerdere rekeningen te openen bij Bunq-bank, en middels een mobiel telefoonnummer via WhatsApp contact op te nemen met voornoemde [benadeelde 2] en zich daarbij voor te doen als de moeder van voornoemde [benadeelde 2] , en voornoemde [benadeelde 2] te vragen om één of meerdere openstaande bedragen over te maken en kort nadat voornoemde [benadeelde 2] de bedragen had overgemaakt de geldbedragen te pinnen;
4.
hij in de periode 15 januari 2019 tot en met 18 januari 2019, in Nederland, tezamen en in vereniging een geldbedrag, te weten ongeveer 8.483,90 euro toebehorende aan [benadeelde 1] heeft omgezet, terwijl hij wist, dat dat voorwerp geheel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en
hij in de periode 15 januari 2019 tot en met 18 januari 2019, in Nederland, een geldbedrag, te weten ongeveer 3.356,30 euro toebehorende aan [benadeelde 2] heeft omgezet, terwijl hij wist, dat dat voorwerp geheel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
oplichting.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen en witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De raadsman heeft verzocht om, anders dan in eerste aanleg is gebeurd, aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdachte heeft zijn leven inmiddels op orde. Hij heeft een [baan] en een gezin om te onderhouden. Een gevangenisstraf zou dit allemaal doorkruisen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van een tweetal slachtoffers. Op listige wijze, namelijk door zich voor te doen als een familielid van het slachtoffer dat in nood verkeerde, heeft de verdachte de slachtoffers bewogen tot het betalen op meerdere door hem verzonden frauduleuze betaalverzoeken. Kort na voornoemde stortingen heeft de verdachte de geldbedragen contant opgenomen, waardoor hij zich tevens schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Met zijn handelen heeft de verdachte niet alleen geld van zijn slachtoffers afhandig gemaakt. Hij heeft ook het vertrouwen dat zijn slachtoffers in hun medemens hadden weggenomen. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn slachtoffers hadden in hun familieleden. Hiermee heeft hij het onderling vertrouwen ondermijnd. Door het handelen van de verdachte hebben niet alleen de slachtoffers financiële schade opgelopen, maar is ook de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Voorts vormt het handelen van de verdachte een bedreiging van de legale economie.
Blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 januari 2022 is de verdachte eerder veelvuldig veroordeeld voor misdrijven, waaronder ook oplichting. Hoewel het forse strafblad van verdachte in beginsel in het nadeel van de verdachte zou moeten meewegen bij de bepaling van de op te leggen straf, zal het hof dat niet doen nu deze veroordelingen dateren van langer geleden. De verdachte lijkt, voorzichtig gezegd, een meer positieve weg ingeslagen te zijn.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.816,06. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.438,90. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.356,30. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde en het onder 4 ten laste gelegde, voor zover dit betreft het witwassen van de opbrengst van het onder 2 tenlastegelegde feit
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.438,90 (tienduizend vierhonderdachtendertig euro en negentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.438,90 (tienduizend vierhonderdachtendertig euro en negentig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 87 (zevenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 januari 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.356,30 (drieduizend driehonderdzesenvijftig euro en dertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.356,30 (drieduizend driehonderdzesenvijftig euro en dertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 43 (drieënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 januari 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. D. Radder en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 februari 2022.
Mr. D. Radder is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]