ECLI:NL:GHAMS:2022:498

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
23-000037-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens intrekking van grieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2019. De betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor afpersing, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank die hem de verplichting oplegde tot betaling van een geldbedrag van € 7.500,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Tijdens de zitting van 8 september 2021 is de zaak eerder behandeld, maar op 2 februari 2022 heeft de raadsman van de betrokkene per email medegedeeld dat zijn cliënt zijn grieven tegen het vonnis niet langer handhaaft. Dit leidde tot het verzoek aan het hof om de betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene geen belang meer ziet in een voortgezette behandeling van zijn zaak en dat er geen rechtens te respecteren belang is dat een onderzoek van de zaak rechtvaardigt. Gehoord de advocaat-generaal heeft het hof besloten de betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij mr. D. Radder niet in staat was het arrest mede te ondertekenen. De uitspraak is gedaan op de openbare terechtzitting van 4 februari 2022.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000037-20 (ontneming)
datum uitspraak: 4 februari 2022
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-206185-19 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 7.500,-.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2019 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van afpersing.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 24 december 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.500,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Ontvankelijkheid van de betrokkene in het hoger beroep

De zaak is eerder in hoger beroep aan de orde gekomen op de zitting van 8 september 2021.
Per email-bericht van 2 februari 2022 heeft de raadsman van de betrokkene medegedeeld dat de betrokkene zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer handhaaft en het hof verzocht de betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. Hieruit moet worden afgeleid dat de betrokkene geen belang (meer) ziet in een (voortgezette) behandeling van zijn zaak in hoger beroep. Nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak zal de betrokkene, gehoord de advocaat-generaal, niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. D. Radder en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 februari 2022.
Mr. D. Radder is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.