ECLI:NL:GHAMS:2022:527

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
200.270.838/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitbreiding zorg- en vakantieregeling na raadsrapport

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorg- en vakantieregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De zaak betreft een geschil tussen de vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de man, verweerder in het principaal hoger beroep. De Raad voor de Kinderbescherming heeft onderzoek verricht naar de zorg- en vakantieregeling, waarbij de belangen van [minderjarige] centraal stonden. Het hof heeft in zijn beschikking van 8 september 2020 de raad verzocht om een rapport op te stellen over de zorgregeling, die ongewijzigd bleef tot het onderzoek was afgerond. De raad concludeerde dat de huidige zorgregeling niet in het belang van [minderjarige] was, gezien de spanningen tussen de ouders en de impact daarvan op het kind. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 januari 2022 heeft de raad zijn advies herhaald, waarbij hij een uitbreiding van de zorgregeling en een vakantieregeling voorstelde. Het hof heeft de zorgen van de vrouw over de veiligheid van [minderjarige] bij de man overwogen, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een onveilige situatie. Het hof heeft besloten de zorgregeling uit te breiden, zodat [minderjarige] meer tijd bij de man kan doorbrengen, en heeft een gedetailleerde vakantieregeling vastgesteld. De ouders zijn aangespoord om hulpverlening te zoeken om hun communicatie te verbeteren, in het belang van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.270.838/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/655055 / FA RK 18-6277
Beschikking van de meervoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak van
[de vrouw]
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B. Bos te Hoorn,
en
[de man]
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.A. Vlielander-Jongerius te Utrecht.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen en beslist in zijn beschikking van 8 september 2020. Daarin is, voor zover thans van belang, de raad verzocht onderzoek te verrichten naar de vraag welke zorg- en vakantieregeling het meest in het belang van [minderjarige] is. Het hof heeft de raad verzocht vóór 2 mei 2021 omtrent de resultaten van het onderzoek schriftelijk rapport uit te brengen aan het hof. De behandeling is tot die datum pro forma aangehouden.
Het hof heeft in genoemde beschikking verder overwogen dat voor de duur van het raadsonderzoek de zorg- en vakantieregeling ongewijzigd blijft. Die houdt in:
[minderjarige] verblijft iedere zondag van 10.00 uur tot dinsdagochtend bij de man, waarbij de vrouw [minderjarige] op zondag naar de man brengt, en de man [minderjarige] dinsdag naar de crèche dan wel school brengt. Als vakantieregeling geldt dat ieder van de partijen in de zomervakantie maximaal tien dagen aaneengesloten met [minderjarige] op vakantie gaat, alsmede een week in het voorjaar en een week in het najaar. Kerst wordt in de oneven jaren verdeeld in kerstavond vanaf 15.00 uur tot eerste kerstdag 15.00 uur bij de vrouw en eerste kerstdag vanaf 15.00 uur tot tweede kerstdag 15.00 uur bij de man, en in de even jaren andersom.
1.2
Ter griffie van dit hof is op 6 september 2021 ingekomen een rapport van de raad van 2 september 2021 (hierna: het raadsrapport).
1.3
Bij het hof zijn daarna de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 7 december 2021, met bijlage, ingekomen op 9 december 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 24 december 2021, met bijlagen, ingekomen op 28 december 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 29 december 2021, met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een e-mailbericht van de zijde van de man van 31 december 2021, met bijlagen, ingekomen op 3 januari 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 31 december 2021, met bijlagen, ingekomen op 4 januari 2021.
1.4
De mondelinge behandeling is op 12 januari 2022 voortgezet. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof dient nog te beslissen over de zorgregeling, en zal de daarop betrekking hebbende grieven in het principaal en incidenteel appel – voor zover die nog besproken moeten worden - gelet op hun onderlinge samenhang zo veel mogelijk gezamenlijk bespreken.
2.2
Zoals hiervoor onder 1.1 en 1.2 vermeld, heeft de raad op verzoek van het hof onderzoek verricht naar de vraag welke zorgregeling het beste aansluit bij de belangen en de behoeften van [minderjarige] . Uit het raadsrapport blijkt onder andere het volgende.
Met [minderjarige] gaat het goed. Hij ontwikkelt zich leeftijdsadequaat en zowel de kinderopvang als de school heeft geen zorgen over zijn gedrag. Partijen zijn beide betrokken bij [minderjarige] en over de interactie tussen [minderjarige] en beide ouders afzonderlijk komen uit het onderzoek geen zorgen naar voren. Partijen slagen er echter niet in afspraken te maken over een zorg- en vakantieregeling. Zij zijn verwikkeld in een inmiddels jarenlange hardnekkige strijd, die gepaard gaat met verwijten, wantrouwen en spanningen. Partijen lijken in beslag genomen te worden door hun eigen (onverwerkte) emoties en dreigen daarbij de belangen van [minderjarige] uit het oog te verliezen. De vrouw heeft aanhoudende zorgen over de veiligheid van [minderjarige] als hij bij de man verblijft. De man heeft daarentegen een voortdurende ‘bewijsdrang’ om de beschuldigingen van de vrouw te kunnen weerleggen. Het overdrachtsmoment op zondag gaat gepaard met veel spanning en weerstand, wat zijn weerslag heeft op [minderjarige] . Als de situatie gespannen en onduidelijk blijft, kan [minderjarige] daarvan last krijgen, in die zin dat een risico bestaat dat hij in zijn ontwikkeling wordt geremd en er een loyaliteitsconflict kan ontstaan. De raad acht het dan ook van belang dat partijen hulp zoeken om hun basiscommunicatie te verbeteren en een manier te vinden om verder te gaan als ouders van [minderjarige] . Verder verzet het belang van [minderjarige] zich niet tegen een uitbreiding van een zorgregeling met de man en het vaststellen van een vakantieregeling. De raad vindt het voor een evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige] van groot belang dat hij met beide ouders een hechte band kan opbouwen en uit niets blijkt dat de opvoedsituatie bij de man niet veilig zou zijn. Hiervoor is het noodzakelijk dat er een min of meer gelijke verdeling van de zorg komt, waarbij [minderjarige] beide ouders ongeveer even vaak ziet, aldus de raad.
2.3
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 januari 2022 heeft de raad zijn in het raadsrapport vermelde advies gehandhaafd. De raad heeft naar voren gebracht dat helaas moet worden geconstateerd dat de verstandhouding tussen partijen sinds het raadsonderzoek niet is verbeterd en dat nog steeds wederzijds wantrouwen bestaat. Toch blijft het van groot belang dat de zorg- en vakantieregeling tussen de man en [minderjarige] wordt uitgebreid. [minderjarige] moet met beide ouders een veilige hechtingsrelatie kunnen opbouwen. De raad onderstreept nogmaals het belang van hulpverlening, maar benadrukt dat de oplossing uiteindelijk bij de ouders zelf ligt. Met het oog op continuïteit, duidelijkheid en voorspelbaarheid dient de uitvoering van de zorgregeling niet af te hangen van de hulpverlening, omdat het risico bestaat dat dit voor vertraging gaat zorgen, aldus de raad.
2.4
De vrouw heeft op 12 januari 2022 ter zitting benadrukt dat de moeizame communicatie tussen partijen het grootste obstakel tussen hen vormt. Het is voor de vrouw onbegrijpelijk dat het gebrek aan onderlinge communicatie niet is betrokken bij het raadsonderzoek en het uiteindelijke advies. [minderjarige] groeit thans op in twee volstrekt gescheiden werelden, waartussen geen enkel zinvol contact bestaat. De vrouw maakt zich zorgen over de veiligheid van [minderjarige] wanneer hij bij de man is, mede vanwege voorvallen die zich in het verleden hebben voorgedaan. De man gebruikt tot op heden veelvuldig drank en drugs in de weekenden. Hij is gedurende de relatie en ook daarna meermaals zodanig dronken geweest dat hij onverantwoordelijk gedrag vertoonde. Verder is bij [minderjarige] sprake van probleemgedrag sinds de zorgregeling is uitgebreid. Hij huilt veel, klampt zich vast aan de vrouw en wil niet naar de man. De overdrachtsmomenten gaan gepaard met veel spanningen. Dit is te wijten aan de houding van de man waarbij hij onder andere filmt tijdens de overdracht, niet meewerkt aan blaastesten, achter de deur schuilt en in zijn overdrachtsmails niet ingaat op [minderjarige] ’ kindergedrag en zijn opvoeding. Ten aanzien van de vakantieregeling acht de vrouw het, gelet op dit alles, onverantwoord om [minderjarige] bij de man te laten overnachten. Hierdoor is een vakantieregeling uitgesloten. De thans vastgestelde vakantieregeling druist in tegen het welzijn en de veiligheid van [minderjarige] en past evenmin bij de zorgverdeling, aldus de vrouw.
2.5
De man heeft op 12 januari 2022 ter zitting betwist dat hij [minderjarige] ooit in gevaar heeft gebracht. De vrouw onderbouwt haar stellingen met onwaarheden en aantoonbare onjuistheden. Er is geen sprake van een onveilige situatie bij de man. Er wordt al tweeëneenhalf jaar uitvoering gegeven aan de zorgregeling en het kan niet zo zijn dat deze wordt teruggebracht naar slechts één dag per week, omdat de vrouw niet met hem wil communiceren. Het gaat momenteel goed met [minderjarige] . De gedragsverandering van [minderjarige] die de vrouw zegt waar te nemen, wordt noch door de man noch door de crèche of de school gezien en in het kader van de wekelijkse informatieregeling heeft de vrouw het hier ook niet over. Er dient een zorgregeling te komen die het meest in het belang is van [minderjarige] . De man kan zich vinden in hetgeen de raad heeft geconstateerd in het raadsrapport. De man staat open voor hulpverlening en wil zich focussen op de toekomst.
Ten aanzien van de vakantieregeling stelt de man dat de vakanties bij helfte dienen te worden verdeeld. De man verwacht dat de vrouw hem iedere vakantie zal ontzeggen.
2.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit het raadsrapport volgt, zoals hiervoor onder 2.2 weergegeven, dat de raad een uitbreiding van de zorgregeling en het vaststellen van een vakantieregeling, zoals gewenst door de man, in het belang acht van [minderjarige] . De vrouw heeft veel zorgen over [minderjarige] als hij bij de man is. Tijdens de twee mondelinge behandelingen in hoger beroep en in de processtukken is de vrouw gedetailleerd op deze zorgen ingegaan. Ten aanzien van de zorg van de vrouw over het mogelijke drugs- en alcoholmisbruik door de man overweegt het hof als volgt. De man ontkent dat er in het verleden en op dit moment sprake is (geweest) van drugs- en alcoholmisbruik. Er bestaan, gelet op de bevindingen in het raadsrapport, naar het oordeel van het hof onvoldoende concrete aanknopingspunten om vast te stellen dat over de afgelopen jaren hiervan sprake is geweest en dat in zoverre zorgen moeten bestaan over de veiligheid van [minderjarige] wanneer hij bij de man verblijft. Het hof acht daarom het verbinden van de verplichting tot het doen van een blaastest door de man voorafgaand aan de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de man niet noodzakelijk. Het hof ziet in de stellingen van de vrouw op dit punt dan ook geen aanleiding om af te wijken van het advies van de raad. Voorts is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting duidelijk geworden dat sprake is van ernstig verstoorde communicatie en vertrouwensrelatie tussen partijen. De raad heeft in haar raadsonderzoek primair onderzocht of sprake is van een veilige situatie wanneer [minderjarige] bij de man verblijft. De raad, die niet alleen met partijen heeft gesproken, maar ook met informanten zoals de huisarts en de school, twijfelt niet aan de veiligheid van [minderjarige] indien hij bij de man is, mede doordat er door de jaren heen geen signalen of zorgen zijn waargenomen over een mogelijk onveilige/onverantwoorde opvoedsituatie bij de man thuis. De raad heeft hiermee de kernvraag van het onderzoek beantwoord. Het hof volgt de vrouw dan ook niet in haar stelling dat – zo begrijpt het hof – het raadsadvies niet mag worden gevolgd. Ook overigens bestaat daartoe, gelet op de inhoud van het raadsrapport en de door de raad gevolgde werkwijze – zoals daarvan uit het rapport blijkt - onvoldoende aanleiding. Het hof ziet noch in het raadsrapport noch in de overige stukken contra-indicaties voor het uitbreiden van de zorgregeling en het vaststellen van een vakantieregeling. [minderjarige] wordt zowel bij de vrouw als bij de man goed verzorgd en het is in zijn belang om méér tijd bij de man door te brengen. [minderjarige] laat in zijn gedrag ook niet zien dat hij het bij de man niet fijn zou hebben. De ouders kunnen binnen hun eigen opvoedsituatie goed aansluiten bij [minderjarige] . De verbinding tussen deze twee werelden is echter nog onvoldoende. De verstoorde vertrouwensrelatie tussen partijen en het maken van verwijten over en weer domineert in de communicatie tussen partijen nog veel. Dit is voor het hof echter geen reden om de zorgregeling op dit moment niet uit te breiden. Gelet op het voorstaande zal het hof daarom de zorgregeling uitbreiden, conform het advies van de raad in het raadsrapport. [minderjarige] kan zo meer tijd bij de man doorbrengen en het hof acht dat in het belang van [minderjarige] . Het hof overweegt daarbij ten aanzien van de overdrachtsmomenten nog het volgende. Sinds partijen uit elkaar zijn, is de situatie voor [minderjarige] nog amper normaal en rustig geweest. Dat de overdrachtsmomenten op zondag gepaard gaan met spanningen en conflicten, illustreert dit. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is dit ook ter sprake gebracht en het is het hof duidelijk geworden dat partijen nog een lange weg te gaan hebben voordat ook op dit onderdeel een normale situatie, vrij van spanningen en stress, kan ontstaan. Het hof wil [minderjarige] hierin beschermen en is van oordeel dat [minderjarige] zo min mogelijk getuige moet zijn van deze spanningen. Het hof zal bij de te bepalen zorgregeling de overdrachtsmomenten aan de deur van partijen dan ook zoveel mogelijk beperken en zal voor de wisselmomenten zoveel mogelijk aansluiten bij school en de buitenschoolse opvang (hierna te noemen: de BSO).
Het hof stelt gelet op het voorgaande de navolgende zorgregeling vast:
In de even weken:
Van maandagmiddag tot woensdagochtend verblijft [minderjarige] bij de man, waarbij de man [minderjarige] maandagmiddag uit school haalt en hem op woensdagochtend naar school brengt; van woensdagmiddag tot vrijdagochtend verblijft [minderjarige] bij de vrouw, waarbij de vrouw [minderjarige] op woensdagmiddag uit de buitenschoolse opvang haalt en hem op vrijdagochtend naar school brengt; van vrijdagmiddag tot maandagochtend verblijft [minderjarige] bij de man, waarbij de man [minderjarige] op vrijdagmiddag uit school haalt en hem op maandagochtend naar school brengt.
In de oneven weken:
Van maandagmiddag tot woensdagochtend verblijft [minderjarige] bij de man, waarbij de man [minderjarige] maandagmiddag uit school haalt en hem op woensdagochtend naar school brengt; van woensdagmiddag tot maandagochtend verblijft [minderjarige] bij de vrouw, waarbij de vrouw [minderjarige] op woensdagmiddag van de BSO haalt en hem op maandagochtend naar school brengt.
2.7
Het hof benadrukt daarbij nog dat het gewenst is dat de BSO op dinsdag, woensdag en donderdag doorgang blijft vinden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [minderjarige] het daar erg naar zijn zin heeft en het hof is van oordeel dat het goed is voor de continuïteit om op deze opvang te blijven. Op vrije dagen en in de schoolvakanties kunnen de ouders naar eigen inzicht bepalen of [minderjarige] naar de opvang gaat.
2.8
Het hof zal ook een regeling ten aanzien van de vakanties bepalen, zoals door de man is verzocht. Daarbij is het hof met de raad van oordeel dat een gelijke verdeling in het belang van [minderjarige] is. Omwille van de leesbaarheid, en om discussie tussen partijen te voorkomen, heeft het hof de verdeling van de vakanties vastgelegd in onderstaand schema:
Carnavalsvakantie
Even jaren: bij de vrouw
Oneven jaren: bij de man
Meivakantie
Even jaren: week 1 bij vrouw
Oneven jaren: week 2 bij de vrouw
Even jaren: week 2 bij man
Oneven jaren: week 1 bij de man
Zomervakantie
Even jaren: week 1, 2 en 3 bij de vrouw
Oneven jaren: week 4, 5 en 6 bij de vrouw
Even jaren: week 4, 5 en 6 bij de man
Oneven jaren: week 1, 2 en 3 bij de man
Herfstvakantie
Oneven jaren: bij de vrouw
Even jaren: bij de man
Kerstvakantie
Even jaren: week 1 bij de vrouw
Oneven jaren: week 2 bij de man
Even jaren: week 2 bij de man
Oneven jaren: week 1 bij de man
2.9
Het hof overweegt tot slot nog dat de vaststelling van een zorg- en vakantieregeling niet wegneemt dat het van belang is dat partijen blijven zoeken naar wegen, bijvoorbeeld door de inzet van hulpverlening zoals ook door de raad is geadviseerd, om te leren omgaan met hun onderlinge verschillen en te werken aan het verbeten van hun communicatie waar het [minderjarige] betreft. Partijen hebben ter zitting in hoger beroep verklaard open te staan voor dergelijke hulpverlening. Het hof gaat er dan ook vanuit dat partijen hiermee in het belang van [minderjarige] aan de slag gaan.
2.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat [minderjarige] met ingang van de datum van deze beschikking:
- in de even weken van maandagmiddag tot woensdagochtend bij de man verblijft, waarbij de man [minderjarige] maandagmiddag uit school haalt en hem op woensdagochtend naar school brengt; van woensdagmiddag tot vrijdagochtend verblijft [minderjarige] bij de vrouw, waarbij de vrouw [minderjarige] op woensdagmiddag uit de BSO haalt en hem op vrijdagochtend naar school brengt; van vrijdagmiddag tot maandagochtend zal [minderjarige] bij de man verblijven, waarbij de man [minderjarige] op vrijdagmiddag uit school haalt en hem op maandagochtend naar school brengt;
- in de oneven weken van maandagmiddag tot woensdagochtend bij de man zal verblijven, waarbij de man [minderjarige] maandagmiddag uit school haalt en hem op woensdagochtend naar school brengt; van woensdagmiddag tot maandagochtend zal [minderjarige] bij de vrouw verblijven, waarbij de vrouw [minderjarige] op woensdagmiddag van de BSO haalt en hem op maandagochtend naar school brengt.
bepaalt de volgende verdeling van de vakanties:
- [minderjarige] zal in de carnavalsvakantie in de even jaren bij de vrouw verblijven en in de oneven jaren bij de man;
- [minderjarige] zal in de meivakantie in de even jaren in de eerste week bij de vrouw verblijven en in de tweede week bij de man. In de oneven jaren zal [minderjarige] in de meivakantie in de eerste week bij de man verblijven en in de tweede week bij de vrouw;
- [minderjarige] zal in de zomervakantie in de even jaren in de eerste, tweede en derde week bij de vrouw verblijven en in de vierde, vijfde en zesde week bij man. In de oneven jaren zal [minderjarige] in de zomervakantie in de eerste, tweede en derde week bij de man verblijven en in de vierde, vijfde en zesde week bij de vrouw;
- [minderjarige] zal in de herfstvakantie in de oneven jaren bij de vrouw verblijven en in de even jaren bij de man;
- [minderjarige] zal in de kerstvakantie in de even jaren in de eerste week bij de vrouw verblijven en in de tweede week bij de man. In de oneven jaren zal [minderjarige] in de eerste week bij de man verblijven en in de tweede week bij de vrouw;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. A.N. van de Beek en
mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier en is op 22 februari 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.