In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor mensenhandel. De rechtbank had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van € 104.808,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie beoordeeld en vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door uitbuiting van verschillende slachtoffers. Het hof heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 57.367,00, maar heeft de betalingsverplichting gematigd tot € 35.820,00, rekening houdend met de uitzonderlijke omstandigheden waaronder de betrokkene zelf slachtoffer was van mensenhandel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verplichting tot betaling aan de Staat heeft opgelegd. De beslissing is genomen na onderzoek ter terechtzitting op 7, 8 en 9 februari 2022, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw van de betrokkene. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in ontnemingszaken, vooral wanneer de betrokkene ook slachtoffer is van de strafbare feiten.