ECLI:NL:GHAMS:2022:578

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-002031-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedrijfsinbraak en bedreiging van opsporingsambtenaren met een mes, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van meermalen gepleegde bedrijfsinbraak en bedreiging van politieambtenaren. De tenlastelegging omvatte diefstal van diverse goederen, waaronder een hogedrukreiniger en een elektrische fiets, en bedreiging met een mes van twee hoofdagenten van de politie. De verdachte heeft in de periode van 26 juli tot en met 29 juli 2020 in Amsterdam meerdere goederen weggenomen met het oogmerk om deze wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak. Daarnaast heeft hij op 22 mei 2021 de politieambtenaren bedreigd door een mes te tonen en dreigende woorden te uiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de politieambtenaren vrees zouden hebben voor hun leven. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002031-21, 05-214139-19 (TUL) en 05-208728-19 (TUL)
datum uitspraak: 10 februari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-134667-21, 05-214139-19 (TUL) en 05-208728-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de politierechter toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:

1.hij in of omstreeks de periode van 26 juli 2020 tot en met 29 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen meerdere goederen waaronder een hogedrukreiniger, drie kratten bier, een bladblazer, een elektrische fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [BV] B.V., in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren)onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking

subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 26 juli 2020 tot en met 29 juli 2020, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meermalen meerdere goederen waaronder een hogedrukreiniger, drie kratten bier, een bladblazer, een elektrische fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [BV] B.V., in elk geval aan een ander dan aan
verdachte toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn
bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.hij op of omstreeks 22 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1], hoofdagent en/of [benadeelde 2], hoofdagent, (beiden) van politie eenheid Amsterdam heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen en/of voor te houden aan voornoemde(n) Beers en/of [benadeelde 2] en/of vervolgens in de richting van voorgenoemde(n) te lopen en/of onder andere de volgende woorden toe te voegen: "Het is dat ik niet alleen hier woon anders had ik die hond allang op je afgelaten" en/of "Had ik die maar. Had ik een handgranaat dan had ik die nu af laten gaan, homo's, kankerflikkers" "Luister dan, ik durf wat te breken om jou nek ook te breken", althans feitelijkheden en/of woorden van gelijke

dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter ten aanzien van de bewezenverklaring, de strafoplegging, de vorderingen van de benadeelde partijen en de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde voor zover hem daar wordt verweten dat hij de opsporingsambtenaren [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (aangevers) heeft bedreigd door een mes te tonen. Het is niet de bedoeling van de verdachte geweest om de aangevers met het mes te bedreigen, aldus de raadsvrouw.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte op 22 mei 2021 te Amsterdam aan voornoemde opsporingsambtenaren een circa 30 centimeter lang mes heeft getoond. De verdachte deed dit in een zeer kleine ruimte, terwijl hij verbaal agressief was en kennelijk onder invloed van alcohol verkeerde. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte door het tonen van het mes minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] de vrees zou ontstaan dat zij het leven zouden verliezen door toedoen van de verdachte. In de woordelijke bedreigingen die de verdachte vervolgens (na het tonen van het mes) heeft geuit, waarvan de verdediging niet heeft betwist dat die in juridische zin als ‘bedreiging’ kunnen worden gekwalificeerd, vindt het hof bovendien bevestiging voor de juistheid van dit oordeel. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.2.hij op 22 mei 2021 te Amsterdam [benadeelde 1] en [benadeelde 2], hoofdagenten van politie, eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een mes te tonen aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en vervolgens de volgende woorden toe te voegen: "Het is dat ik hier niet alleen woon, anders had ik die hond allang op je afgelaten" en "Had ik die maar. Had ik een handgranaat dan had ik die nu af laten gaan, homo's, kankerflikkers" en "Luister dan, ik durf wat te breken om jouw nek ook te breken", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en
diefstal.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren, en heeft daarbij bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 42 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren. Ook heeft zij gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel dezelfde bijzondere voorwaarden worden verbonden als in eerste aanleg zijn gesteld, zulks in combinatie met de oplegging van een taakstraf van 60 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte te veroordelen tot de straffen als gevorderd door de advocaat-generaal.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in korte tijd twee keer schuldig gemaakt aan diefstal bij hetzelfde restaurant, waarbij sprake is geweest van braak en hij meerdere goederen heeft weggenomen, waaronder etenswaren, een hogedrukreiniger, een elektrische fiets en drie kratten bier. Daarbij heeft de verdachte schade toegebracht aan het pand door met een schep een deur te forceren. Bedrijfsinbraken en andere diefstallen uit bedrijven veroorzaken voor de betrokken ondernemers veel schade, overlast en frustratie. In plaats van zich daar om te bekommeren heeft de verdachte zijn eigen behoeften voorop gesteld en heeft hij ervan blijk gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander.
Daarnaast heeft de verdachte twee politieambtenaren bedreigd met de dood door hen een mes te tonen en bedreigende woorden te uiten. Dit heeft bij hen sterke gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Het handelen van de verdachte getuigt van een groot gebrek aan respect voor het openbaar gezag en de lichamelijke integriteit van de betrokken ambtenaren. Die laatsten dienen bij het uitvoeren van hun publieke taken te allen tijde verschoond te blijven van gedrag als dat van de verdachte.
De verdachte is blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 januari 2022 eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van bedreiging en vermogensdelicten. Dit weegt in zijn nadeel. Gelet hierop en op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, kan in beginsel niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ettelijke maanden. Toch zal het hof hier niet voor kiezen, vanwege het volgende.
Uit de reclasseringsrapporten van 4 en 22 juni 2021 komt naar voren dat bij de verdachte sprake is van problematisch gebruik van alcohol. Daarnaast is hij, vanuit eerdere onderzoeken, bekend met persoonlijkheidsproblematiek en een zwak begaafd intelligentieniveau. Deze factoren vergroten de kans op recidive. Geadviseerd wordt de verdachte door het stellen van bijzondere voorwaarden te verplichten tot het naleven van een meldplicht bij de reclassering, het ondergaan van een ambulante behandeling en het meewerken aan controle op het gebruik van alcohol.
In een andere strafzaak is de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 13 december 2021 geschorst, onder voorwaarden die aansluiten op hetgeen de reclassering heeft geadviseerd. Uit een e-mail van de toezichthouder van de verdachte van 20 januari 2022 en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte zich open en begeleidbaar opstelt en gemotiveerd is om te veranderen. Hij is inmiddels gestopt met het drinken van alcohol en ondergaat agressieregulatietherapie. Daarnaast is hij aangemeld bij FACT Inforsa voor een persoonlijkheidsonderzoek en voor een ambulante (vervolg)behandeling gericht op zijn agressieregulatie- en alcoholproblematiek. Verder is hij samen met de reclassering op zoek naar een dagbesteding in de vorm van betaald werk.
Naar het oordeel van het hof zal een straf die meebrengt dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt, een negatieve invloed hebben op de ontwikkeling die de verdachte de afgelopen tijd heeft doorgemaakt. Een dergelijke straf is dan ook, mede gelet op het belang van de maatschappij bij het voorkomen van recidive, niet wenselijk. Om die reden zal het hof een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, waarbij het in onvoorwaardelijke vorm op te leggen strafdeel niet uitstijgt boven de duur van het reeds door hem in deze zaak ondergane voorarrest. Met het (aanzienlijke) voorwaardelijke deel wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Daarnaast acht het hof het aangewezen dat het ingezette traject van behandeling en begeleiding wordt gecontinueerd. Het hof zal de verdachte hiertoe verplichten door het stellen van de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Mede gelet op de hierna vermelde beslissingen ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging, acht het hof het niet passend hem daarnaast nog een taakstraf op te leggen.
Beslag
Blijkens een lijst van 1 juli 2021 zijn er bij het opsporingsonderzoek drie voorwerpen in beslag genomen die nog niet zijn teruggegeven, te weten:
een mes (goednummer 6059225);
een fust (goednummer 5959995);
een geldbedrag van € 554,85 (goednummer 6059450).
De politierechter heeft het onder 1 genoemde mes verbeurdverklaard, van het onder 2 genoemde fust de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast en van het onder 3 genoemde geldbedrag de teruggave aan de verdachte gelast.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het onder 3 genoemde geldbedrag wordt bewaard ten behoeve van de vorderingen van de benadeelde partijen en ten aanzien van de overige voorwerpen dat dezelfde beslissingen worden genomen als in eerste aanleg.
De verdediging heeft het hof verzocht het onder 3 genoemde geldbedrag aan de verdachte te retourneren.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat het onder 1 genoemde mes onder de verdachte in beslag is genomen. Het onder 2 bewezenverklaarde is begaan met behulp van het onder 1 genoemde mes. Het hof zal dit mes daarom verbeurdverklaren.
De onder 2 genoemde ‘fust’, meer bepaald een bierblikje, behoort de verdachte niet toe. Het hof zal daarom gelasten dat dit wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Het onder 3 genoemde geldbedrag van € 554,85 is onder de verdachte aangetroffen en op de voet van artikel 94 Sv in beslag genomen. Op dit bedrag is op 21 juli 2021 conservatoir beslag gelegd (zonder het klassieke beslag te handhaven). Het hof heeft over dit beslag dus niet meer te beslissen.
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 770,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en ziet op immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 450,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Ook de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 770,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en ziet op immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 450,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De gemachtigde van de benadeelde partijen heeft het hof verzocht de vorderingen geheel toe te wijzen, omdat in haar visie in beide gevallen sprake is van geestelijk letsel dan wel een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen voldoende zijn onderbouwd en geconcludeerd dat de vorderingen geheel moeten worden toegewezen, telkens onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheidverklaring van de benadeelde partijen in de vorderingen, nu in beide gevallen de stelling dat er sprake is van geestelijk letsel, dan wel de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, niet is onderbouwd.
Het hof overweegt als volgt.
Een vergoeding voor immateriële schade kan slechts worden toegekend in één van de in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde gevallen. De vraag die in dit geval voorligt, is of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW. Daarvan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In dat geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof kan in geen van beide gevallen op basis van hetgeen in deze procedure is gesteld en aan stukken is ingebracht vaststellen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Om dit verder te kunnen beoordelen is nadere bewijslevering nodig. Het hof is echter van oordeel dat zulks in dit stadium van het strafproces een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partijen kunnen daarom thans in de vordering niet worden ontvangen. Ieder van hen kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 63, 285, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van:
- de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 18 september 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen en
- de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 24 januari 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om bij tenuitvoerlegging de voorwaardelijke gevangenisstraffen ‘om te zetten’ in taakstraffen van 56 onderscheidenlijk 42 uren, gelet op de positieve ontwikkelingen die de verdachte heeft doormaakt. De advocaat-generaal heeft te kennen gegeven dat zij zich hierin kan vinden.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan gevolgen worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te gebeuren. In de opgemelde actuele persoonlijke situatie van de verdachte ziet het hof evenwel aanleiding om, in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen, taakstraffen te gelasten van na te melden duur. Bij de omvang daarvan is meer aansluiting gezocht bij de afspraken die daaromtrent door het LOVS zijn gemaakt, dan de raadsvrouw voorstaat.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
72 (tweeënzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat:
- de veroordeelde zich meldt binnen drie werkdagen na schorsing bij Reclassering Inforsa op het adres
[adres 2]. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de
reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de veroordeelde zich laat behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen
door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt
zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen
van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. De reclassering kan, indien noodzakelijk een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname (voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek). Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol (en drugs indien nodig) om het
middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest)
gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een mes (goednummer 6059225).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een fust (goednummer 5959995).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 18 september 2019 met parketnummer 05-214139-19, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen, een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
28 (achtentwintig) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 24 januari 2020 met parketnummer
05-208728-19, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, een
taakstrafvoor de duur van
110 (honderdtien) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
3 (drie) weken hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. C.N. Dalebout en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 februari 2022.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.