Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Nadere bewijsoverweging
De omstandigheid dat op de camerabeelden bij de zus en moeder van de verdachte geen blijk van herkenning zou zijn waar te nemen op het moment dat de dader hen passeert, doet, zo die waarneming al mogelijk is op de aanzienlijke afstand tussen de cameraopstelling en de plek van passeren, geen afbreuk aan de op de bewijsmiddelen gebaseerde overtuiging dat de betreffende dader de verdachte is. Dat laatste geldt ook voor de omstandigheid dat de verdachte is aangehouden in andere kleding (behoudens de pet) dan de kleding die de dader op de camerabeelden droeg. Dat de verdachte zich in de tussentijd niet zou hebben kunnen omkleden, of dat nu thuis of elders is gebeurd, is immers geenszins aannemelijk geworden. De raadsvrouw heeft nog gesteld dat op de camerabeelden van (de in het winkelcentrum gevestigde) [winkel] een persoon is te zien die op dezelfde wijze was gekleed als de verdachte ten tijde van zijn aanhouding. Daaruit kan, zo begrijpt het hof de raadsvrouw, volgen dat de verdachte zich die dag überhaupt niet heeft omgekleed. Ook die vlieger gaat niet op. Zoals de raadvrouw heeft onderkend, zijn de camerabeelden immers van slechte kwaliteit en komt het hoofd van de door haar bedoelde persoon niet in beeld.
Hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd is onvoldoende om aan te nemen dat de haardracht van de verdachte op de politiefoto (PD, p. 1) onverenigbaar is met de wijze waarop en de mate waarin op de beelden het haar van de dader onder de pet vandaan komt. Daarbij betrekt het hof mede dat de pet van de dader was voorzien van een verstelbandje waarmee de pet kon worden strakgetrokken, waardoor het haar op zijn hoofd – behalve aan de achterzijde – geheel door het hoofddeksel kon worden bedekt.
De raadsvrouw heeft zich tot slot nog afgevraagd waarom de verdachte, als hij schuldig zou zijn, kort voor zijn aanhouding zelf een politieagent heeft aangesproken met de vraag wat er gaande was. Dat is een vraag die het hof niet kan beantwoorden. Wel is duidelijk dat de verdachte, nadat hij na dat eerste politiecontact als verdachte was aangemerkt, alles in het werk heeft gesteld om te ontkomen aan een hoofdagent in een politieauto en vervolgens aan een motoragent die de achtervolging op hem had ingezet en die hem ten val heeft moeten brengen ten einde hem te kunnen aanhouden.