ECLI:NL:GHAMS:2022:6

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2022
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
23-004164-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling van twee zussen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 11 november 2019, waarin hij werd veroordeeld voor mishandeling. De tenlastelegging omvatte het slaan van [benadeelde 1] met een paraplu en het trekken aan de haren van [benadeelde 2], wat leidde tot hun val en verwondingen. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de zittingen van 14 december 2021 en de eerdere zitting in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door beide benadeelde partijen, die gedeeltelijk zijn toegewezen. De benadeelde partij [benadeelde 1] kreeg € 200,00 voor immateriële schade toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde 2] voor een bedrag van € 244,66 werd toegewezen, bestaande uit zowel materiële als immateriële schade. Het hof heeft de verdachte verplicht om deze schadevergoedingen te betalen, met wettelijke rente vanaf de datum van de feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004164-19
datum uitspraak: 28 december 2021
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-247591-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft mishandeld door een of meermalen
- die [benadeelde 1] (met een paraplu) in het gezicht te slaan en/of tegen het hoofd te stompen en/of
- die [benadeelde 2] aan de haren te trekken, waardoor zij ten val kwam en/of in het gezicht te slaan/stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 oktober 2019 te Amsterdam [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft mishandeld door een of meermalen - die [benadeelde 1] (met een paraplu) in het gezicht te slaan en tegen het hoofd te stompen en
- die [benadeelde 2] aan de haren te trekken, waardoor zij ten val kwam en in het gezicht te slaan/stompen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van twee zussen door hen zonder aanleiding onder meer in het gezicht te stompen. De slachtoffers hebben hierdoor pijn ondervonden. Aldus heeft de verdachte niet alleen op zeer kwalijke wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, maar ook – naar mag worden aangenomen – omstanders schrik aangejaagd en bij hen gevoelens van onveiligheid opgeroepen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 november 2021 is hij eerder wegens geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 496,10. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 221,10 materiële schade (telefoonkosten) en een bedrag van € 275,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte de gevorderde materiële schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van 221,10 zal worden afgewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 200,00, gelet op hetgeen in soortgelijke zaken aan slachtoffers wordt toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 394,66. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 244,66. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 200,00, gelet op hetgeen in soortgelijke zaken aan slachtoffers wordt toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 221,10 (tweehonderdeenentwintig euro en tien cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 oktober 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 244,66 (tweehonderdvierenveertig euro en zesenzestig cent) bestaande uit € 44,66 (vierenveertig euro en zesenzestig cent) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 244,66 (tweehonderdvierenveertig euro en zesenzestig cent) bestaande uit € 44,66 (vierenveertig euro en zesenzestig cent) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 oktober 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. C.J. van der Wilt en mr. A.W.T. Klappe in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 december 2021.