de verdachte en zijn medeverdachte een fietsband in brand hebben gestoken die zij zich rechtmatig hadden toegeëigend, terwijl artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet ziet op het in brand steken van goederen (het hof begrijpt: eigen goederen);
indien het hof aanneemt dat de verdachte zelf wasbenzine heeft gegooid op een door de medeverdachte gemaakt vuur, er sprake is van het bevorderen van een reeds uitgebroken brand door het inwerpen van brandbare stoffen, hetgeen niet strafbaar is;
er in deze zaak veeleer sprake is van een overtreding van het verbod om buiten afvalstoffen te verbranden als bedoeld in artikel 5:18 (het hof begrijpt: 5.8.1) van de APV van Alkmaar of van artikel 429 Sr (het op korte afstand van een gebouw aanleggen van een vuur dat daardoor kan ontstaan);
niets erop wijst dat bij de aanschaf van de benzine (het hof begrijpt hier en verder: wasbenzine) ‘een object van brandstichting’ bestond, in het bijzonder niet een school. Het opzet van de verdachte en zijn medeverdachte was niet gericht op het in vlammen opgaan van een school. Blijkens de camerabeelden was het enkel de bedoeling een fietsband eens flink te laten roken;
er in deze zaak slechts kan worden gesproken van onbewuste schuld;
tussen de verdachte en de medeverdachte geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, terwijl de door de verdachte aan de brandstichting geleverde bijdrage van onvoldoende gewicht is om hem als medepleger aan te merken;
de verklaringen van de medeverdachte onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs dienen te worden gebezigd;
onder verwijzing naar de unus testis, nullus testis-regel, er maar één bewijsmiddel voorhanden is waaruit kan blijken dat de verdachte (was)benzine over het vuur heeft gesprenkeld en,
de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de medeverdachte in zijn eerste verhoor een (naar het hof begrijpt: niet met de waarheid overeenstemmende) gang van zaken heeft geschetst, zoals tevoren door hem en de verdachte was afgesproken. Uit het WhatsApp-gesprek waarin zij hebben besproken wat zij moesten zeggen als zij ‘gepakt’ zouden worden, kan niet worden afgeleid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in brand steken van de school; hij wilde de medeverdachte slechts geruststellen.
ad ii)
Dit onderdeel kan niet slagen, reeds omdat het hof met de rechtbank van oordeel is dat de verdachte zich in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan brandstichting, en dat hij daarbij een rol van wezenlijke betekenis heeft gespeeld.
Overigens merkt het hof ten overvloede op dat ook wanneer niet zou worden aangenomen dat de verdachte, zoals door de medeverdachte is verklaard, zelf wasbenzine op het vuur heeft gegooid, zijn bijdrage aan de brandstichting dermate significant is dat hij als medepleger kan worden bestempeld. Daartoe overweegt het hof aanvullend dat de verdachte en de medeverdachte samen uitvoering hebben gegeven aan het plan om brand te stichten. Bij de school is de verdachte met de medeverdachte rechtstreeks naar de plek van de latere brandstichting gelopen en is hij in elk geval gedurende meerdere minuten bij de medeverdachte blijven staan, terwijl deze de fietsband dichtbij het schoolgebouw in brand stak en zowel die band als de gevelbeplating van het schoolgebouw met wasbenzine heeft besprenkeld. Het hof hecht in dit verband geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij op meerdere meters afstand zittend op een metalen rand heeft toegekeken terwijl hij iets zat te eten. Voorts heeft de verdachte tot twee keer toe om de hoek van de school gekeken of er niemand aankwam om vervolgens weer terug te lopen naar de plek van de brand. Op de beelden is waargenomen dat de medeverdachte ook achteruit in de richting van de brand loopt, kijkend naar de verdachte die om de hoek kijkt, kennelijk met als doel te vernemen of het ‘veilig’ is.
Op de beelden zijn noch door verbalisanten noch door het hof gedragingen van de verdachte waargenomen die erop wijzen dat hij met andere intenties handelde dan de medeverdachte. Zo al iets kan worden afgeleid uit de op de beelden waar te nemen poging van de verdachte om de fles wasbenzine van de medeverdachte over te pakken, is dat een kennelijke wens van de verdachte om zelf de wasbenzine ter hand te nemen en in elk geval niet de wens om de medeverdachte te ontdoen van de fles om verdere brandstichting te voorkomen.
ad ix)
De rechtbank heeft op pagina 6 van het vonnis helder uiteengezet waarom de eerste verklaring van de medeverdachte het resultaat is van een – uit de WhatsApp-conversatie blijkende – afstemming tussen de verdachte en de medeverdachte. Het hof onderschrijft die uiteenzetting, terwijl hetgeen daaromtrent in hoger beroep naar voren is het gebracht daar niet aan afdoet. Dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, de medeverdachte in het WhatsApp gesprek slechts wilde geruststellen, acht het hof ongeloofwaardig. De verdachte gaf de medeverdachte op directieve wijze instructies over hoe te handelen en te verklaren. Nadat de medeverdachte nog liet weten te aarzelen over de verzonnen lezing, omdat er op camerabeelden ook tijden (het hof begrijpt: tijdstippen) zijn vermeld, reageerde de verdachte in termen als ‘boeien, gewoon doorliegen’. Van enig geruststellend of bemoedigend woord is het hof in dat gesprek niet gebleken.