ECLI:NL:GHAMS:2022:669

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
23-000232-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak betreffende cocaïne en heroïne met niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 19 januari 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 2002, was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging. De kinderrechter had de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van 14 dagen. Het hof heeft de opgelegde straf herzien en de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke jeugddetentie waren verbonden, vernietigd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en De Jeugd- & Gezinsbeschermers.

De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, wat een bedreiging vormt voor de volksgezondheid. Het hof heeft de verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf van 40 uren opgelegd, zonder bijzondere voorwaarden, omdat de verdachte sinds 2019 niet meer met justitie in aanraking is geweest en hij zijn leven op orde lijkt te hebben. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000232-21
datum uitspraak: 28 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 19 januari 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 15-219639-19 en 15-872262-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de kinderrechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf voor zover dit de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie en de daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden betreft - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof de in het op blad 8 onder 4 van het vonnis opgenomen kwalificatie verbetert, te weten naar “
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 14 dagen met een proeftijd van 2 jaren, waarbij als bijzondere voorwaarden zijn opgelegd dat de verdachte meewerkt aan een meldplicht bij de jeugdreclassering alsmede aan de training van de instelling “ [instelling] ” en een eventueel daaruit voortvloeiende behandeling.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne. Het gebruik en de verspreiding van harddrugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en leiden veelal – direct en indirect – tot diverse vormen van (andere) criminaliteit.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte rapportages, waaronder het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 23 december 2020 en het rapport van De Jeugd- & Gezinsbeschermers van 8 oktober 2021, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn opgemaakt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de Raad geadviseerd om de eerder door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden te koppelen aan een voorwaardelijke jeugddetentie. Hoewel de verdachte sinds 2019 niet meer met justitie in aanraking is geweest, bestaan er nog altijd zorgen en risico op terugval en acht de Raad begeleiding vanuit de jeugdreclassering aangewezen.
Ter zitting is namens De Jeugd- & Gezinsbeschermers naar voren gebracht dat er het afgelopen jaar binnen een vrijwillig kader maandelijks telefonisch contact is geweest met de verdachte. Recent was het echter lastig om contact met hem te krijgen, er is weinig zicht op hoe het op dit moment met de verdachte gaat. Verzocht wordt een eventueel op te leggen toezicht over te dragen naar de volwassenenreclassering.
Het hof heeft bij het bepalen van de soort en de omvang van de aan de verdachte op te leggen straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt in geval van minderjarigen ter zake van het aanwezig hebben van 0 tot 5 gram harddrugs een taakstraf van 20 tot 40 uren genoemd. Nu naar het oordeel van het hof uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een hoeveelheid van ten minste 5 gram aanwezig heeft gehad, neemt het een taakstraf voor de duur van 40 uren als uitgangspunt.
Anders dan de Raad en met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, ziet het hof geen aanleiding om daarnaast tevens aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en daaraan de eerder door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden te verbinden.
Daartoe overweegt het hof als volgt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 september 2021 is de verdachte in het verleden meermalen ter zake van strafbare feiten veroordeeld. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij inmiddels tot inkeer is gekomen en dat hij niet meer met de politie in aanraking komt, hetgeen weerklank vindt in zijn strafblad, waaruit inderdaad blijkt dat hij sinds september 2019 niet meer ter zake van strafbare feiten met justitie in aanraking is gekomen. Verder heeft de verdachte te kennen gegeven afwijzend te staan tegenover toezicht en begeleiding vanuit jeugd- dan wel volwassenenreclassering. Hij werkt als [baan] en heeft zijn draai gevonden in het werkende leven, waar hij van rond kan komen.
Gelet op voornoemde omstandigheden, alsmede de omstandigheid dat het feit inmiddels ruim twee jaar geleden heeft plaatsgevonden en de verdachte alweer enige tijd meerderjarig is, acht het hof thans niet langer aangewezen bijzondere voorwaarden te verbinden aan een voorwaardelijk strafdeel. De verdachte krijgt nu de kans te laten zien dat deze onrustige periode achter hem ligt en hij op eigen kracht zijn weg binnen de maatschappij kan vinden.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m en 77n van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. C.J. van der Wilt en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 oktober 2021.
Mr. C.J. van der Wilt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]