ECLI:NL:GHAMS:2022:869
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beslissing over klaagschrift tot opheffing van beslag en teruggave van inbeslaggenomen goederen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift van klager, geboren op [geboortedag] 2001, die verzocht om opheffing van het beslag op zijn bromfiets en een geldbedrag van € 1.211,35. Het klaagschrift is op 31 december 2021 ingediend en de advocaat-generaal heeft op 14 februari 2022 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling in raadkamer is klager niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.
Het beslag was gelegd op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, in het kader van een strafzaak waarin klager verdacht werd van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Klager was in eerste aanleg op 3 december 2021 vrijgesproken door de politierechter, en het openbaar ministerie had op 16 december 2021 appel ingesteld tegen dit vonnis. De raadsman van klager pleitte voor teruggave van de inbeslaggenomen goederen, stellende dat er geen gronden meer waren voor het voortduren van het beslag, nu klager was vrijgesproken en er geen nieuwe feiten waren.
De advocaat-generaal steunde de teruggave, en het hof concludeerde dat het belang van strafvordering niet meer vorderde dat het beslag voortduurde. Het hof oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat een ander als rechthebbende op de voorwerpen moest worden beschouwd. Daarom verklaarde het hof het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de bromfiets en het geldbedrag aan klager. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de griffier en is openbaar uitgesproken.