ECLI:NL:GHAMS:2022:899

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
23-000831-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging na onvoldoende bewijs van betrokkenheid verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging, gepleegd op 5 april 2019 in Utrecht. De aangeefster verklaarde dat zij door de verdachte en medeverdachten was geslagen, waarbij een honkbalknuppel zou zijn gebruikt. Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 maart 2022 heeft de advocaat-generaal gepleit voor bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verklaringen van de getuigen niet betrouwbaar waren.

Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en de getuigen zorgvuldig gewogen. De aangeefster had verklaard dat zij door meerdere vrouwen was aangevallen, maar de getuigen konden niet precies aangeven wat zij hadden waargenomen. De verklaringen waren inconsistent en er was onvoldoende bewijs dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld. Het hof concludeerde dat de verklaringen van de getuigen niet overtuigend genoeg waren om de verdachte te veroordelen.

Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de jongste raadsheer niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000831-20
datum uitspraak: 23 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 19 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 16-082208-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is – na verwijzing door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden – gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 5 april 2019 te Utrecht openlijk, te weten aan de [adres 2], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door deze [slachtoffer] te duwen, te slaan, te schoppen/trappen, aan de haren te trekken en/of te slaan met een (honkbal)knuppel, althans een hard voorwerp terwijl dit door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten blauwe plekken/wonden, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de aangifte en de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] alsmede het geconstateerde letsel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk en in vereniging van geweld door de aangeefster met anderen te slaan, te stompen en met een honkbalknuppel te slaan.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de stukken in het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd. De verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn niet voldoende betrouwbaar om de verklaring van de verdachte, inhoudende dat zij geen geweld tegen de aangeefster heeft gebruikt, te weerleggen.
Het hof overweegt als volgt.
De aangeefster heeft over het ten laste gelegde feit het volgende verklaard. Op 5 april 2019 stond zij bij haar auto op de parkeerplaats voor haar flat. De aangeefster zag toen [medeverdachte 1] (de tante van de verdachte) voor haar auto staan. Ook zag zij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]. Medeverdachte [medeverdachte 2] had, zo verklaart de aangeefster, een honkbalknuppel in haar handen. De aangeefster heeft vervolgens klappen gekregen op haar rug en hoofd. Zij heeft [medeverdachte 1] vervolgens horen zeggen dat de aangeefster op haar benen geslagen moest worden. Vervolgens werd zij op haar hele lichaam geslagen. [medeverdachte 1] heeft de honkbalknuppel van medeverdachte [medeverdachte 2] overgenomen en heeft de aangeefster ook meermaals geslagen. De aangeefster verklaart op haar hand, schouder, rug, benen en hoofd geraakt te zijn.
Op 7 april 2019 heeft de aangeefster bij de politie een aanvullende verklaring afgelegd. Zij verklaart dat de verdachte alleen heeft geroepen: “niet slaan” en dat zij geen geweld heeft gebruikt.
Zowel getuige [getuige 2] als getuige [getuige 1] hebben op respectievelijk 5 april 2019 en 7 april 2019 bij de politie verklaard dat zij vier vrouwen uit een auto hebben zien stappen en geweld hebben zien uitoefenen tegen de aangeefster. Een van de vrouwen zou volgens beide getuigen een honkbalknuppel hebben gebruikt. Alle vrouwen zouden de aangeefster hebben geslagen.
Met name gelet op de verklaring van de aangeefster is naar het oordeel van het hof niet duidelijk wat de getuigen precies hebben kunnen waarnemen wat betreft de geweldshandelingen die door de verdachte en de medeverdachten zijn gepleegd. Getuige [getuige 2] is door de raadsheer-commissaris nogmaals als getuige gehoord, maar heeft hier geen duidelijkheid over kunnen geven. Zij heeft toen verklaard dat de aanwezige auto’s haar het zicht ontnamen en dat de verdachten om de aangeefster heen stonden. Gelet op het voorgaande, in combinatie met de overeenkomsten tussen de verklaring van de aangeefster en de verklaring van de verdachte, is het hof van oordeel dat niet overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van, mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 maart 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.