In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 april 2022. De verdachte, geboren in 1976, was betrokken bij een bedrijfsinbraak en flessentrekkerij. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, die in zoverre werd vernietigd. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de inbraak. Het hof heeft de bewijsmotivering van de rechtbank aangevuld en vastgesteld dat de verdachte, op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die deels werd toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor materiële schade van € 718,00 aan de benadeelde partij, maar verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering. Daarnaast werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van zowel de benadeelde partij als een bedrijf dat ook schade had geleden. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.