ECLI:NL:GHAMS:2023:1015

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
23-001104-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging en gedeeltelijke vernietiging van vonnis in strafzaak met betrekking tot bedrijfsinbraak en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 april 2022. De verdachte, geboren in 1976, was betrokken bij een bedrijfsinbraak en flessentrekkerij. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, die in zoverre werd vernietigd. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de inbraak. Het hof heeft de bewijsmotivering van de rechtbank aangevuld en vastgesteld dat de verdachte, op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die deels werd toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor materiële schade van € 718,00 aan de benadeelde partij, maar verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering. Daarnaast werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van zowel de benadeelde partij als een bedrijf dat ook schade had geleden. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001104-22
datum uitspraak: 4 mei 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 april 2022 in de strafzaak onder de parketnummers 15-015169-22 en 23-003861-16 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1976,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit dan ook bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Ook zal het hof de bewijsmotivering nog aanvullen.

Bewijsoverweging

Het hof vult de bewijsmotivering van de rechtbank aan als volgt.
Feit 1
Het hof stelt aan de hand van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte een man is met een zwaar postuur, die in de periode van de bedrijfsinbraak de enige gebruiker is van een witte Peugeot Partner met kenteken [kenteken01] . Over deze auto blijkt uit een mutatie van 28 november 2021 – drie dagen na de inbraak – dat het een defect linker achterlicht had. Uit een proces-verbaal van bevindingen van 15 december 2021 blijkt dat de verdachte op dat moment met zijn linkervoet in het loopgips zat.
Van één van de daders van de bedrijfsinbraak is bekend dat hij die avond in een witte bestelauto reed en uit de beelden blijkt dat die bestelauto een kapot linker remlicht had. Tevens blijkt uit de beelden dat één van de daders een flink gezet postuur had en dat deze persoon mank liep. Aangever spreekt over ‘een beer van een gozer’.
Het hof overweegt dat deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, een zeer specifiek signalement opleveren. Op grond daarvan stelt het hof vast dat het de verdachte is geweest die het tenlastegelegde feit heeft begaan.
Feit 3
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de daders van de poging tot bedrijfsinbraak op 16 januari 2022 bij [bedrijf01] na de inbraak gelijktijdig wegrijden in een zwarte Volkswagen Golf en een witte ‘Caddy’. Op camerabeelden wordt een witte auto gezien die lijkt op een Renault Kangoo. Eén van de daders had een fors postuur en droeg een gecamoufleerde jas met capuchon, een donkere broek en lichtgekleurde Nike sneakers. De verdachte is in de directe omgeving van de plaats van de inbraak al rijdende in een witte Renault aangetroffen, terwijl hij de hiervoor beschreven kleding en lichtgekleurde Nike sneakers droeg. De getuige die kort na deze poging tot inbraak de verdachte zag rijden en de achtervolging ingezet heeft, zag in de nabijheid van deze ‘Caddy’ ook een zwarte Volkswagen Golf rijden. Ook hier is sprake van een - alles bij elkaar opgeteld - zeer specifiek signalement, waar de verdachte naar het oordeel van het hof aan voldoet. Op grond van die feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof vast dat het de verdachte is geweest die het tenlastegelegde feit heeft begaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.550,28, bestaande uit € 2.935,28 aan materiële schade en € 1.615,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis toegewezen tot een bedrag van € 2.935,28 voor materiële schade en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen conform de beslissing van de rechtbank.
De raadsman van de verdachte geeft te kennen geen opmerkingen te hebben over de vordering van de benadeelde partij.
Met betrekking tot de (materiële) schade overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde01] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 718,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof constateert op grond van de goederenbijlage bij de aangifte echter dat de vordering die [naam01] namens [benadeelde01] heeft ingediend, ook betrekking heeft op goederen die zijn gekocht op naam van [bedrijf02] , het bedrijf van [naam02] , die tevens de vennoot van [benadeelde01] is (zoals blijkt uit het bij de vordering gevoegde KVK-uittreksel). De totale waarde van deze goederen bedraagt € 2.217,28. Voor dat deel is dan ook onvoldoende gebleken dat het de benadeelde partij [benadeelde01] is geweest die rechtstreekse schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft geleden. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde01] alsmede het slachtoffer [bedrijf02]
Het voorgaande staat er niet aan in de weg dat aan de verdachte wel de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor het gehele bedrag van € 2.935,28. Uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier is immers voldoende gebleken dat de verdachte door het onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [benadeelde01] en ook aan het slachtoffer [bedrijf02] . Gelet op het voorgaande wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde01] een bedrag te betalen van € 718,00 en ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf02] een bedrag te betalen van € 2.217,28.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 718,00 (zevenhonderdachttien euro) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde01] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde, een bedrag te betalen van
€ 718,00 (zevenhonderd achttien euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag ter voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 november 2021.
Schadevergoedingsmaatregel [bedrijf02]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf02] (ingeschreven op de [adres02] ), ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.217,28 (tweeduizend tweehonderdzeventien euro en achtentwintig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 32 (tweeëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 november 2021.
Bevestigthet vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. R.P. den Otter en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 mei 2023.
mr. A.W.T. Klappe is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.